Maakt deel uit van:'Mens en Tijd'de theaterwereld
Jan Walravens
Anderlecht, 7 augustus 1920 – Ukkel, 25 juni 1965
Journalist, romancier, essayist en theaterman.
Introduceerde het Sartriaans existentialisme in Vlaanderen, vlak voor die visie op het naoorlogse leven in Parijs zou furore maken.
Schudde het (gezapige) literaire leven grondig door elkaar in twee lezingen ééntje in Oost-Duinkerke, ééntje in Merendree.
Stichtte daarop het experimentele tijdschrift ‘Tijd en Mens’ (1949-1955) en lag vervolgens mee aan de basis van het theatervernieuwende Kamertoneel (1953-1957 ). Was één van de bezielende bestuursleden van de modernistische kunstkring Celbeton te Dendermonde.
Zijn verdienste voor de literatuur ligt vooral in zijn activiteit als theoreticus voor een hele nieuwe generatie in de Vlaamse letteren.
BIOGRAFIE
7 augustus 1920: Geboren als Frans Johannes Walravens in Anderlecht geboren als enige kind van een drukker.
- Zijn vader, Corneille Frans Walravens was een drukker en amateur schilder die twaalf jaar academie had gevolgd en dol was op het impressionisme. Ook voor literatuur had hij veel belangstelling, hij las vooral Zola en Tolstoi. Zijn moeder –die 24 jaar jonger was dan zijn vader- was Françoise Jeanne Dognie, een stikster in een confectiezaak voor regenmantels, die soms ook werkte als huishoudster bij kleine burgers.
- Nog geen jaar na hun huwelijk werd Jan Walravens geboren.
- Aanvankelijk liep Jan Walravens school in het St.-Jozefinstituut te Anderlecht. Na een ziekte kwam hij in dezelfde klas terecht als de latere dichter Albert Bontridder en de latere beeldhouwer Florent Welles. Tot aan het einde van zijn leven zouden zij vrienden blijven.
1933: Jan Walravens werd door een ziekte aan de ogen getroffen en was gedurende zes weken blind.
- Deze ziekte was één van de twee belangrijke zaken in zijn leven die richtingbepalend bleken.
- De ziekte bleek een keerpunt: “Angstige en exalterende tijd, ik leerde de vrees, de pijn maar ook de slaap, de droom en mijn echte ambitie kennen”.
- Na zijn genezing wilde hij zijn studies niet meer verder zetten.
- In de bibliotheek van het Willemsfonds leende hij boeken, zogezegd voor zijn vader, en las aldus Tolstoi, Buysse, Oedipus en Zola.
Het andere invloedrijke punt was zijn vriendschap met twee jongens die hij op het Atheneum van Anderlecht als klasgenoten had leren kennen: de later met Cobra geassocieerde beeldhouwer Florent Wellens en de latere dichter en architect Albert Bontridder, beiden toekomstige groepsleden van Tijd en Mens.
1934: Zijn vader begon een kleine tijdschriftenzaak in Anderlecht. Walravens junior, die veel las, had meteen de gelegenheid om op de hoogte te blijven van actuele kunsttijdschriften en literaire bladen.
- Zijn jeugdvriend Albert Bontridder zegt hierover; “De voedingsbodem voor de literaire nieuwsgierigheden van Jan was de dagbladwinkel van zijn ouders. Hij verslond als het ware alle artistieke en letterkundige kronieken van de toen verschijnende dag- en weekbladen, deze van Marnix Gijsen en Urbain van de Voorde, de ‘boekuil’ van Herreman, maar ook en misschien voornamelijk de kronieken van de Franse bladen, waaronder deze van Robert Poulet en André Rousseau.”
1933-1937: Volgt de lessen in publiciteitstekenen aan de academie te Anderlecht, maar toen hij zeventien was geworden, beslissen zijn ouders dat hij nu maar moest gaan werken. Hij wordt jongste bediende bij wisselkantoor Maurice Massart aan de Brusselse beurs, maar toont weinig belangstelling voor het werk.
- “Curieuze ervaring van een speciaal Brussels milieu, waar men mij wel een origineel type vond maar waar ik toch niet geliefd was. Ik was er meer bezorgd om het vervolg van De Idioot te kennen dan om er aandelen te tellen, couponnummers na te zien, beursorders door te geven.”
Vanaf mei 1938 werkt hij er met enige regelmaat en eind september krijgt hij een vaste baan, wat erop wijst dat zijn prestaties op zijn minst acceptabel waren.
Begin 1938: Walravens wordt kajotter – lid van de Katholieke Arbeidersjeugd KAJ, opgericht in 1924 door priester Jozef Cardijn. De KAJ hechtte sterk aan zelfontplooiing en zelfwerkzaamheid van de jonge katholieke arbeider. In januari 1939 wordt hij hoofdleider van de Anderlechtse afdeling Veeweide.
- De acties en de instelling die de KAJ van zijn kaderleden vergde hebben de jonge Walravens veel vaardigheden bijgebracht:
- Zo heeft hij leren organiseren en is hij definitief overtuigd geraakt van het nut van theater en cultuur als medium voor een levensbeschouwelijke boodschap. Daarnaast leert hij het nut van publiciteit kennen en – zeker niet in de laatste plaats – spreken in het openbaar.
In augustus 1942 neemt Walravens afscheid van zijn hoofdleiderschap binnen de KAJ, maar blijft wel nog hand en spandiensten verlenen. De reden daartoe was het ‘vage’ bewustzijn dat de vooroorlogse opvoeding niet meer spoorde met de rauwe oorlogsrealiteit.
WERELDOORLOG II : VERPLICHTE TEWERKSTELLING IN BERLIJN
Walravens neemt langzaam afscheid van de “eeuwige waarden”, de wereld van de KAJ. Aldus genoopt door de gruwel van de oorlog. In de plaats daarvan komt een antwoord dat hem aantrekt: de vrijheid -verantwoordelijkheid van de mens zoals Sartre die beschrijft. Het worden de stutten waarmee hij enigszins de geestelijke ruïnes van de oorlog en daarna zal kunnen schoren.
1940: Duitse inval in België.
- Juli 1943: werd opgevorderd om in Berlijn te gaan werken. Hij durfde niet onderduiken uit angst dat de Duitsers zijn 67-jarige vader zouden gijzelen.
- In Berlijn maakte Jan de eerste bombardementen mee.
- In de slecht verlichte schuilkelders van de brandende Duitse hoofdstad trachtte Jan Walravens L’être et le néant van Jean-Paul Sartre te ontcijferen, de auteur die hem het meest zou beïnvloeden.
- Ook schreef hij er lange brieven vol theoretische beschouwingen over literatuur naar zijn vrienden Albert Bontridder en Florent Welles.
- Half december 1943: kan naar België terugkeren dank zij een vals ziektebewijs van zijn vader. Op 28 december wordt hij door de Duitse overheid ‘vertragsbrüchig’ verklaard. Immers Walravens had besloten na zijn verlof niet naar Berlijn terug te keren. Hij blijft – tot het einde van de oorlog – gedurende negen maanden ondergedoken.
Die beperkte bewegingsvrijheid weerhoudt Walravens er niet van zich tamelijk probleemloos publiekelijk te manifesteren. Vrij snel begint hij de culturele bijeenkomsten van het Jong-Willemfonds te frequenteren.
- Hij maakt er kennis met de componist Willem Pelemans, waar hij meteen al van bij de eerste ontmoeting tijdens een debat fel in de clinch gaat. Waar Pelemans een zeer nuchter ambachtelijke, technische definitie geeft aan het kunstenaarschap, was de jonge Walravens het daar helemaal niet mee eens.
- Maar Pelemans vindt zijn opponent toch dusdanig interessant dat hij hem meteen uitnodigt om te komen voordragen. Op 17 maart leest Walravens twee novellen van eigen hand voor: De eeuwige golving en Paul en Edith.
- Pelemans wijst Walravens op de met de Leo J. Krijnprijs bekroonde roman van Louis Paul Boon; De voorstad groeit.
Kortom, in deze periode wordt zijn geest geopend voor wat hij zelf noemde Het noodzakelijke-moderne van de letterkunde.
1944-1955 EEN OPMERKELIJK PARCOURS : VAN OPMERKELIJK VERNIEUWER TOT PROMINENTE FIGUUR
Met het woord als middel, vervat in een opiniestuk, een essay, een lezing, een roman, een tijdschrift, het theater zal hij in een relatief strak en enigszins verstard Vlaanderen een steen in de literaire stroming verleggen
=> TERUG IN HET LEVEN
4 september 1944: Daags na de bevrijding, wordt Walravens op voorspraak van Willem Pelemans journalist op de kunstredactie van Het Laatste Nieuws. Die job zal hij tot zijn vroege dood in 1965 blijven uitoefenen.
Al snel is hij tevens actief in verschillende (jongeren)tijdschriften. In de 2 eerste naoorlogse jaren verschijnen bijdragen in het Gentse tijdschrift Arsenaal (5), het tijdschrift Drie Landen (1), Het Franstalige Brusselse kunsttijdschrift Croquis 46 (3), Tribune: cahier d’idées (1), De Vlaamse Gids (1), Het Westen uit Oostende (4), het door Manteau uitgegeven weekblad Zondagspost (13) en De Zweep (80).
- Vanaf dat moment is hij niet alleen in staat het literaire nieuws te volgen, maar het ook mede te maken en te sturen.
- Hij raakt in 1946 in de ban van vrijheid, individu en experiment om in 1948/’49 weer meer aandacht voor het surrealisme op te vatten. Vanuit die achtergrond staat hij open voor schrijvers uit de ‘generatie die niet door de professoren maar door de oorlog grootgebracht werd’.
11 augustus 1945: Huwt met Jeanne Adams (1920-2002). Zij zouden kort na elkaar drie kinderen hebben, een zoon Chris (1946), en twee dochters, Else (1948) en Anne (1950-1973).
- Walravens en Jeanne Adams hebben elkaar in maart 1940 leren kennen, via haar broer Jozef, die actief eveneens was in de kerk en de KAJ. Aanvankelijk stoot de relatie op verzet van Jeanne’s ouders die met het buitenbeentje Walravens niet goed raad weten.
=> WEGBEREIDER EN PROPAGANDIST van het EXISTENTIALISME en SURREALISME IN VLAANDEREN.
Reeds voor de oorlog had Walravens Sartre’s La Nausée gelezen en in Berlijn raken Sartre’s ideeën hem diep wanneer hij een bespreking leest van het toneelstuk Les Mouches door Gaston Derycke in het Brusselse tijdschrift Cassandre. De tekst van het toneelstuk zelf zou hij pas in juni 1945 lezen, maar één zin blijft hem bij: ‘La vie humaine commence de l’autre côté du désespoire’
Aan zijn ouders vraagt hij om ‘L‘être et le néant’ te kopen, maar erg ver raakt hij niet in het boek.
Maar existentialist wordt Walravens eigenlijk nooit en dat zal hij bij het verschijnen van zijn roman Roerloos aan zee in 1951 zeer duidelijk verdedigen, tegenover wie het tegendeel beweert.
Toch blijven Sartres ideeën hem “nauw aan het hart liggen: het ontkomen aan alle uiterlijk en absurd bestaan dat kluistert en de tocht naar ons diepste wezen, dat onze vrijheid is. Voor Jean-Paul Sartre is een mensch zijn vrijheid, het geen betekent dat een mensch door niets gedetermineerd wordt, geen enkele zending te volbrengen heeft en bijgevolg op elk ogenblik van zijn bestaan zijn wezen en handelen zelf kan kiezen”. (Zondagspost, 18 november 1945, 3)
24 oktober 1945: Sartre geeft een lezing in Brussel een lezing, die beschouwd mag worden als try-out voor de geruchtmakende reeks voordrachten die in de herfst van dat jaar intellectueel Parijs op zijn kop zouden zetten.
Walravens is erbij als journalist.
- Hoewel hij Sartres werk al kende, wordt hij nu definitief gegrepen door diens filosofie. Al snel groeit hij in Vlaanderen uit tot de grote promotor van dit Franse gedachtengoed.
- Het is vooral de variant van Sartre en Simone De Beauvoir, in mindere mate het existentialisme van Albert Camus dat hij zal trachten in zijn kritische, essayistische en creatieve werk te verwerken.
- Hij schrijft uitvoerig over het existentialisme o a in Arsenaal, Existentialisme (jg. 2 nr 9 (sept.1946), pp 300-306), en in De Vlaamse Gids, ‘Jean-Paul Sartre’, jg. 46 nr 8 (aug. 1946), pp. 513-522. Hij schrijft tevens een heuse studie over het existentialisme, biedt ze aan aan uitgeverij Manteau, maar ze wordt nooit gepubliceerd.
=> LITERAIR VERNIEUWER in twee lezingen
Walravens had vooral genoeg van de conservatieve Vlaamse letterkunde van zijn tijd. Het moest maar eens afgelopen zijn met de waardering voor restauratieve blaadjes als Tijdstroom van P.G. Buckinx en André Demedts, en met de quasi-bescheidenheid van ’t Fonteintje, waarachter mannen als Richard Minne, Maurice Roelants, Karel Leroux en Raymond Herreman schuilgingen.
- Walravens noemt ze ‘neoclassicistisch’ en prikt de bescheidenheid door: het is trouw aan een wereldbeeld waarin Ideeën de maatstaf aller dingen vormen. Tegen dat karikaturaal voorgestelde, verstikkend platonische wereldbeeld zet Walravens zich krachtig af: de kunst moet individualistisch zijn, irrationeel, niet van buiten de mens, maar vanuit de concrete mens.
1947: Walravens vestigt medio 1947 definitief zijn reputatie als jonge literaire vernieuwer met twee lezingen: ééntje op 26 mei op de Dagen van de Vlaamse Gids in Oost-Duinkerken en een tweede in augustus op de Poëziedagen in Merendree.
- De Vlaamse Gids publiceerde deze teksten als “Nood. Over het gemis aan uitstraling van de jonge Vlaamse poëzie” (De Vlaamsche Gids, jrg. 31 nr 7, juli 1947, p. 407-411) en “De jonge poëzie in Vlaanderen”.
In zijn eerste lezing, klaagt hij het gebrek aan horizonverruiming aan.
- Van literaire en filosofische ontwikkelingen buiten Vlaanderen, concreet natuurlijk existentialisme en surrealisme, is niets geweten.
- Als tweede doorn in het oog ziet hij de nefaste invloed die ’t Fonteintje heeft gehad. Walravens pleit voor het belang van de concrete mens, en streeft niet zoals de fonteinisten (en anderen) naar de abstracte mens.
“De Vlaamsche letterkunde zal eerst dan groot zijn, wanneer zij in eigen vormen, met eigen toestanden en eigen visie een antwoord zal weten te geven op de grote nood en de grote angst van deze tijd: eerst dan zal zij de wereld interesseren” (p. 410)
In zijn tweede lezing gaat Walravens nog een stap verder.
- Hij geeft hier aan een concrete kentering te ontwaren in de jonge poëzie. En hij geeft voorbeelden van wat hij precies op het oog had.
- Verder blijft ’t Fonteintje kop van Jut. In zijn kritiek wordt het meer en meer duidelijk dat het eeuwige van de klassicisten haaks staat op de concrete mens in zijn tijd.
Wie zijn nu de nieuwe beloften ?
Drie groepen noemt hij
- De zgn psychologische dichters: Erik van Ruysbeek en Geo Bruggen
- De zuiverheidszoekers: Ivo Michiels, (hoewel toen nog bij het katholieke Golfslag), Albert Bontridder, Hubert van Herreweghen
- Gloeddichters: Bert Decorte, Remy van de Kerckhove, Nic van Beeck en Gerard van Elden.
=> TIJD EN MENS: EEN NIEUW TIJDSCHRIFT VOOR EEN NIEUWE GENERATIE
1949: Na een eerder mislukte poging die Janus had moeten heten, richt hij samen met Hugo Claus en Remy C. van de Kerckhove het tijdschrift Tijd en Mens (1949-1955) op, waarvan het eerste nummer in september 1949 verschijnt. Tussen 1949 en 1955 zullen uiteindelijk 23 nummers verschijnen.
- Rond dit blad verzamelen zich de belangrijkste Vlaamse experimentele dichters: Hugo Claus, Albert Bontridder, Ben Cami en Marcel Wauters en de prozaïsten Maurice D´Haese en Louis Paul Boon.
- Als coach van deze groep en als promotor van de experimentele poëzie is Walravens’ betekenis enorm. Hij kan als gangmaker en brein van de groep beschouwd worden in overleg met Hugo Claus en Remy C. van de Kerckhove (de organisatorisch sterkere oprichter en degene die het blad financierbaar kreeg).
- Het blad biedt ook plaats aan werk van beeldende kunstenaars uit de hoek van (voorheen) La Jeune Peinture Belge en Cobra.
- Tenslotte was in het blad ook voor het theater een bescheiden, maar toch niet onbelangrijke, rol weggelegd.
- Redacteur Tone Brulin publiceerde er een tweetal eigen stukken in: De grot van de vreemde ruiter, een hoorspel in twee delen. (1949 Jaargang 1 (1949-1950). -pp 29-35) & Adem van Czestochowa’ (1950 p.214-221.)
- en eveneens in 1950 het eerste Vlaamse essay over Artauds Theater van de wreedheid.
- Gaston Burssens stond twee toneelteksten af ( ‘Intermezzo Groteske voor toneel in een bedrijf’ (naar Paul van Ostaijen) en (‘Sluikslachting’ jg. 5 1954-55; pp 133-140)
- Ook Claus’ Getuigen beleefde zijn eerste publicatie in Walravens’ blad (jg. 4 pp 76-91)
Tijd en Mens keert zich af van de zgn ‘eeuwige waarden’, en richt zich op het onmiddellijke tijdsgebeuren, op de naoorlogse ontreddering, waarbij de mens, in aansluiting bij de opvattingen van het existentialisme, een vrijheid en verantwoordelijkheid toegewezen krijgt die hem tegelijk doet hopen en wanhopen.
Toegepast op de literatuur bevat de inleidende verklaring (Tijd en Mens, jrg. 1, nr 1, september/oktober 1949 p.1) volgende zin: “Van de poëzie zullen wij opnieuw de intuïtieve kenmerken opzoeken, met uitsluiting van het huidig Vlaams geknutsel, dat men als neo-classicisme wil doen doorgaan.”
Met andere woorden, ‘Tijd en Mens’ heeft tijdens zijn bestaan zijn rol als katalysator en smeltkroes van nieuwe ideeën ruimschoots vervuld. Rond 1955 zullen tijdschriften als De Meridiaan (1951-1960), De Tafelronde (1953-1981), Taptoe (1953-1955), Gard Sivik (1955-1964) en Het Cahier (1954-1970) de confrontatie met het modernistische gedachtengoed verderzetten.
1951: Debuteert met de roman ‘Roerloos aan zee’ , een ideeënroman, een gedachte-experiment zonder autobiografische verwijzingen. De roman is sober geschreven, met veel dialogen en behandelt de kwestie van het godsbestaan en hoe de eigentijdse mens zijn positie daarin moet bepalen.
- Het boek krijgt heel wat aandacht zeer goede kritieken, behalve bij de Boekengids -leidraad voor katholieke bibliotheken en boekverkopers, waar hoofdredacteur Paul Hardy het de stempel “Verboden lectuur” meegeeft.
=> KAMERTONEEL
Nog in 1951 richt hij samen met criticus en vertaler Bert Parloor en Staf Knop, die sinds 1949 collega en theaterrecensent was bij Het Laatste Nieuws het Kamertoneel (1953-1957) op.
Toneel was iets waarvoor Walravens heel zijn leven belangstelling heeft gehad.
- Tussen zijn allervroegste manuscripten bevinden zich al meerdere toneelteksten, maar ook uit zijn literair volwassen periode zijn enkele (nooit gepubliceerde) complete stukken bewaard. Er is echter nooit iets van hem opgevoerd, behalve misschien in de KAJ-periode toen hij zich kortstondig opwierp als regisseur.
De toneelgroep zal baanbrekend werk in Vlaanderen verrichten:
- Zij brengen in 1953 de creatie van de eerste eenakter, Getuigen, van de nog onbekende Hugo Claus, evenals Boy, het enige toneelspel van Gaston Burssens.
- Schilders – zoals Jan Cox, die de decors schilderde, Serge Vandercam en Pierre Alechinsky – die toen nog onbekend waren, maar sedertdien grote faam hebben verworven krijgen een forum.
- Ook Fred Engelen, Jo Dua en Lode Verstraeten, die later naam zouden maken in de Vlaamse toneelwereld, verlenen hun medewerking.
- Werk van internationale toneelvernieuwers als Samuel Beckett, Eugène Ionesco en Arthur Adamov. worden voor de eerste maal in Vlaanderen op de planken gebracht.
- Vooral te Brussel verricht het Kamertoneel baanbrekend werk, maar het trad ook op in verscheidene steden van Vlaanderen, evenals in Nederland.
Het Kamertoneel steekt definitief van wal op 4, 5 en 6 november 1953 in de kleine zaal van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Drie eenakters worden ten tonele gebracht: Gelijk wij zijn geweest van Arthur Adamov, Getuigen van Hugo Claus en Met gesloten deuren van Jean-Paul Sartre. Deze laatste eenakter werd door Walravens zelf voor deze gelegenheid vertaald. Dit programma slaat in als een bom in de Vlaamse toneelwereld. De traditionele kritiek trekt heftig van leer, maar een jong publiek is geestdriftig.
Zomer 1955: Het Kamertoneel wordt, na krap twee speelseizoenen, ontbonden, ongeveer gelijktijdig met Tijd en Mens.
- Het succes van het avant-gardistische experiment lag enerzijds in het veranderende klimaat nl. de “morele, sociale en financiële ontreddering” van de naoorlogse jaren, een tijdsgeest waaraan ook Tijd en mens uitdrukking gaf, anderzijds speelde ook het uitgebreide sociale en culturele netwerk van Jan Walravens zelf een grote rol.
- Dat de werking van het Kamertoneel afhankelijk was van de belangeloze hulp van bevriende regisseurs, schilders, kunstenaars en auteurs en dat de acteurs geen professionals waren, maar oud-leerlingen van het Brusselse conservatorium, vormde de zwakke achillespees van het project.
- Daardoor komt het belang van het Kamertoneel te liggen op de inhoud nl. het brengen van toneelwerken die in de nieuwe tijdsgeest geschreven zijn en die de eigentijdse mens doet nadenken over zijn eigen situatie in de eigentijdse wereld.
- “En indien – zo schrijft Walravens in De Gids, 118 (1955) – het waar is, dat speciaal dit toneel niet gediend wordt door dilettantisme dan mag men nooit vergeten, dat heel hun activiteit gebouwd is op de opvatting van hun directies, dat het beter is een minder goede voorstelling te geven van een goed stuk, dan het tegenovergestelde…”
1955 – 1965 : EEN PROMINENT MAN
1955: Het slotakkoord van Tijd en Mens: Manteau publiceert de door hem samengestelde en ingeleide bloemlezing experimentele poëzie ‘Waar is de eerste morgen?’.
- Eigenlijk is deze publicatie bedoeld als laatste nummer van Tijd en Mens, dat er nooit is gekomen. Walravens neemt enkele gedichten op van de allernieuwste generatie, maar tachtig procent van Waar is de eerste morgen? stond eerder al in Tijd en Mens. Ook de inleidende tekst, ‘4 scherven van 1 inleiding’ gaat in op het belang van het blad.
- De literaire vernieuwing die het blad had beoogd, bleek in een paar jaar tijd volledig geaccepteerd. De voorhoede wordt nu aan alle kanten ingehaald, met dichters als Paul Snoek en Hugues Pernath, maar ook door talloze epigonen van de eerste generatie.
1958: Zijn tweede roman Negatief is in de Nederlandse literatuur één van de interessantste verwerkingen van het existentialisme à la Sartre. De roman wordt bekroond met de Leo J. Krijnprijs, de prijs die reeds eerder aan zijn vrienden Louis Paul Boon en Hugo Claus was toegekend.
Walravens wordt een prominente figuur in de Belgische kunst- en literatuurwereld.
- Zo wordt hij in Nederland o.m. correspondent voor De Groene Amsterdammer met zo’n 200 bijdragen tussen 1956-1960; vaste medewerker van het Utrechts Nieuwsblad met een kleine 80 bijdragen; Voor het Algemeen Handelsblad zijn er dat een zeventigtal. Hij werkte ook mee aan Het Nieuwe Boek en Kunst van Nu. Hij is redacteur van de tijdschriften Kroniek van Kunst en Kultuur en Het Toneel.
- Hij wordt tevens bestuurslid van de Brusselse afdeling van het Willemsfonds, leraar aan het Persinstituut te Brussel, lid van verscheidene commissies en jury’s en geeft talrijke voordrachten in Vlaanderen en Nederland.
- Als altijd is hij een zeer goed spreker, die met overtuiging uiteenzettingen over literatuur en kunst kan houden en zijn geestdrift aan het publiek kan mededelen.
- Met Gaston Burssens is hij ook één van de bezielende bestuursleden van de modernistische kunstkring Celbeton te Dendermonde.
- Onafgezien van zijn ontelbare contacten in Vlaanderen en Nederland, is hij ook een graag geziene figuur in de kringen van Franstalige dichters. Hij publiceerde in Le Journal des Poètes.
- Hij is ten slotte nog vice-president van de Belgische afdeling van de Internationale Vereniging van Kunstcritici, zetelt in het inrichtend comité van de Internationale Poëziebiënnale te Knokke en is bestuurslid van het Vlaamse PEN-centrum.
Verbazend omvangrijk is zijn bijdrage aan het nieuwe medium televisie
- Op 3 oktober 1956 treedt hij op – als gast – in het culturele programma Parklaan 20 dat kijkers op informele wijze wilde laten kennismaken met de grote figuren uit de Vlaamse culturele wereld.
- Op 12 december 1956 levert hij een eerste eigen bijdrage voor Met kaars en bril een culturele rubriek voor jongeren.
- Tussen 1957 en zomer 1960 werkt hij voornamelijk mee aan Vergeet niet te lezen, waarin hij auteurs interviewde over hun pas verschenen werk.
- Conform de toenmalige gewoonte verliepen dergelijke, in één keer opgenomen, uitzendingen aan de hand van een gedetailleerd draaiboek, met nauwkeurige decor- en regieaanwijzingen, en een voorgeschreven tekstscenario voor presentatoren en gasten. Van dergelijke (meestal tamelijk korte) scripts heeft Walravens er enkele tientallen geschreven.
- Overzicht: Bij de BRT, Nederlandse radiouitzendingen: Kunstkaleidoscoop, Wereld van het Boek, Zeven kunsten. Bij de BRT Vlaamse Televisie: Tienerklanken (rubrieken Met kaars en bril” en “Hou je van ?”, Poëzie in 625 lijnen. Vergeet niet te lezen. Ook medewerking aan radioprogramma’s van de VARA (Hilversum)
16-28 februari 1960: Op uitnodiging van de Unesco maakt hij voor zijn krant een reis naar Egypte naar aanleiding van de campagne om het behoud van de tempels van Aboe-Simbel. Bij zijn terugkomst krijgt hij last van hevige koortsaanvallen.
1962: Wordt ernstig ziek. Het lijkt een geheimzinnige ziekte, waarover de geneesheren zich niet kunnen of willen uitspreken. Zijn ziekteverlof, – aanvankelijk voor een paar weken – wordt verlengd tot enkele maanden. De diagnose blijkt uiteindelijk lymfeklierkanker.
25 juni 1965: Overlijdt in het St.-Elisabethziekenhuis te Ukkel
Waardering
Boon over Walravens: ‘Hij was onze chef, onze aanvoerder, onze kapitein van de bende. Wij schreven zomaar wat, Hugo Claus, Maurice D’Haese en ik. En wij maakten verzen, Bontridder, Cami en Wauters. Maar Jan wist wat wij ermee bedoelden. Jan gaf het vorm en inhoud en zin. Als iemand onze literatuur veranderd heeft, dan moet hij daar verantwoordelijk voor gesteld.‘
En dat is toch niet niks, als die eer je toegeschreven wordt door een vriend die ook nog eens een van ’s lands grootste schrijvers is.
MEER OVER J. WALRAVENS
- Facetten van Jan Walravens / Met medewerking van Jaak Brouwers, Tone Brulin pseud. v. Antoon van den Eynde, Ben Cami… ; voorafgegaan door enkele teksten van Jan Walravens zelf en geïllustreerd met tientallen foto’s. Brussel, 1966. Bijzondere uitgave van De Vlaamse Gids ; jaarg. 1966, nrs 3 & 4. -119p.
- Paul de Wispelaere: Jan Walravens (1974) Monografieën over de Vlaamse Letterkunde. Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur en Uitgeverij Helios, Antwerpen.
- Van Walravens weg (1976). Onder redactie van Luk de Vos. Gent: RUG. -299p.
- Jos Joosten: Jan Walravens (1996) Jan Walravens
- Bernaerts Lars, Vandevoorde Hans, Vervaeck Bart, Jan Walravens en het experiment, SEL-reeks, Academia Press Gent (2011)
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1901-2000, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1971 (1971)
Referenties
- Jos Joosten: Jan Walravens. Kritisch theater lexicon. Vlaams Theater Instituut. 1996.
- Jos Joosten: Feit en tussenkomst. Geschiedenis en opvattingen van Tijd en Mens (1949-1955). Nijmegen, Uitgeverij van Tilt. 1996, pp. 528. Ook elektronisch beschikbaar: Jos Joosten, Feit en tussenkomst. Geschiedenis en opvattingen van Tijd en Mens (1949-1955) (1996)
- Jos Joosten, De verdeelde mens. Jan Walravens (1920-1965); Schrijver, ijkpunt, avant-gardist., Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 300pp. (2018)
- Facetten van Jan Walravens / Met medewerking van Jaak Brouwers, Tone Brulin pseud. v. Antoon van den Eynde, Ben Cami… ; voorafgegaan door enkele teksten van Jan Walravens zelf en geïllustreerd met tientallen foto’s. Brussel, 1966. Bijzondere uitgave van De Vlaamse Gids ; jaarg. 1966, nrs 3 & 4. -119p.
SMAAKMAKER
DIEVEN EN INBREKERS
Ik hield van dieven en inbrekers. En van dat soort uitgeschopten bezit ik een groot aantal foto’s, krantenknipsels en tekeningen. Enkel dier afbeeldingen prijkten aan de muur van mijn werkkamer, ordeloos maar indrukwekkend uitgestald. Andere zaten vastgespijkerd tegen de binnenzijde van de deur van mijn hoge smalle boekenkast. Telkens wanneer ik een boek of een likeurfles onderaan uit de kast nam, werd mijn verbeelding gedurende enkele seconden op het noodlot van de vogelvrijverklaarden geconcentreerd: op hun roekeloze blik, hun onverzorgd uiterlijk, hun beaderde handen; en dan steeg mij een gevoel van wellust naar de kop, alsof ik mij op alle gebied met hen verwant voelde, het gebeurde mij zelf, dat ik als en zwakzinnig over hun doffe wangen wreef, zacht-glimlachend om mijn droom-onmaatschappelijkheid.
Hield ik van stelen ? Zeker en vast niet. Had ik ooit aan huis het nachtelijk bezoek ontvangen van een dier zozeer beminde dieven, ik zou zenuwachtig en verontwaardigd als een gewone burger in de roze ochtend naar het politiebureau gelopen zijn. Ik zou vrekkig mijn verlies nageteld hebben en gedurende vele dagen over de diefstal gezeurd. Maar daarom hield ik ook alleen van de dieven in mijn droom. Ik hield van hun karakter en hun beroep of van wat ik in het algemeen hun meta-physiek noemde. Weer ging het hier volstrekt niet om het nadeel, dat zij hun medemensen berokkenden, maar om het geheel van hun verschijning en om datgene wat zij betekenden in de samenleving… Zij waren als boze aardmannetjes die ’s nachts langs opengebroken deuren en verbrijzelde vensters in de stilte der woningen drongen en daar de vaststaande orde der dingen een wilde en brutale stoot gaven. Zij wentelden de wereld om, vermits zij op onlogische wijze het eeuwige bezit van rechts naar links deden overslaan. Waar zij voorbijgekomen waren, was de hiërarchie van het geld verbroken. Zij hadden een operatie verricht, die door geen enkele bank kon uitgevoerd worden. En ook met de noeste arbeid van jaren hielden zij geen rekening : zich zonder scrupules toeëigenende wat hen slechts toebehoorde omdat zij het gestolen hadden.
Uit: Roerloos aan zee. 1951.
BIBLIOGRAFIE
Woordje vooraf
- Deze bibliografie geeft een overzicht van Walravens’ creatieve productie: boeken, monografieën en verhalen en essays en bevat drie onderdelen:
- Werk in boekvorm en in overdruk.
- Verhalend proza
- Essayistisch proza
- Medewerking aan verzameluitgaven, encyclopedieën, jaarboeken en almanakken. Inleidingen tot het werk van andere auteurs of tot catalogi van tentoonstellingen; programmabrochures; bloemlezingen
- Verhalend proza en toneel
- Essayistisch proza
- Bijdragen in tijdschriften ( enkel verhalend proza).
- Van de vele opiniërende bijdragen in de vele tijdschriften kunt u een overzicht vinden in Luc van den Briele, Bibliografie van Jan Walravens, in: Facetten van Jan Walravens, Uitgave van De Vlaamse Gids nrs 3 en 4 1966 pp 89-118.
- De journalistieke bijdragen aan Het Laatste Nieuws – hier evenmin opgenomen – kan men terugvinden in Luc van den Briele, ‘Bibliografie van Jan Walravens’ journalistiek werk in Het Laatste Nieuws’. In: Luk de Vos (red.), Van Walravens weg. Gent, 1976 (speciaal nummer van Restant, 5 (1976), 2/4, 283-297.
De gegevens van de bibliografie werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
- Luc van den Briele, Bibliografie van Jan Walravens, in: Facetten van Jan Walravens, Uitgave van De Vlaamse Gids nrs 3 en 4 1966 pp 89-118.
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klik op de foto
Chronologisch overzicht
I. WERK IN BOEKVORM EN IN OVERDRUK
- Verhalend proza
b. Essayistisch proza
II MEDEWERKING AAN VERZAMELUITGAVEN, ENCYCLOPEDIEËN, JAARBOEKEN EN ALMANAKKEN. INLEIDINGEN TOT HET WERK VAN ANDERE AUTEURS OF TOT CATALOGI VAN TENTOONSTELLINGEN; PROGRAMMABROCHURES; BLOEMLEZINGEN
a. Verhalend proza en toneel
B Essayistisch proza
III. BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN
Verhalend proza
1944 | De eeuwige golving. (verhaal)
Opdracht: Aan Jeanne |
In: De Zweep, 12 november, 1944, p.7; 19 november 1944, p. 7; 26 november 1944, p. 7. | |
1950 | Ook een lofrede. Portret. (Gedeelten uit het tweede en derde deel van een roman) | In; Tijd en Mens, januari-februari 1950, p. 111-119 | |
1951 | Jeugd. (tweede hoofdstuk uit een roman) | In: Tijd en Mens, januari-april 1951, p. 341-349 | |
1951 | Ontmoeting in een rolwagen. (fragment uit Roerloos aan zee) | In: De Periscoop, 11 september 1951, p. 1 en 2. |