-
Blog & Nieuws
- Andreas Van Rompaey: “De literaire roeping” Een inkijk in het werk en leven van enkele belangrijke Nederlandse en Vlaamse schrijvers”.
- NIEUW IN SCHRIJVERSGEWIJS : LITERAIRE REEKSEN
- SPAGAAT: EEN NIEUW JUWEELTJE VAN SCHRIJVER MARC ANDRIES EN GRAFICUS EDDY AUSLOOS
- GUY VAN HOOF: Tifosi – een nieuwe dichtbundel
- Marti i Pol: Brief aan de drie wijzen uit het Oosten. (vert. Theo Hoefmans)
-
Links
Van-Nu-en-Straks
Voorgeschiedenis
Reeds vanaf 1878 waren er voortekenen van een moderne en kosmopolitisch ingestelde literatuur. Gezelle, Verriest en Rodenbach werden terecht door de Van-Nu-en-Straksers zelf als voorlopers erkend; Pol de Mont, hoewel uit de Van-Nu-en-Straksgroep geweerd, had onmiskenbaar een pioniersrol gespeeld met het ‘uitbreken uit het provincialisme en de collegeatmosfeer’ en met ‘het inzetten van een Europees jong-universalisme’; zelfs Victor dela Montagne en Arnold Sauwen hadden, met hun nog vrij conventioneel opgezette tijdschrift Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle ‘de jongste richting’ in de Nederlandse letteren een kans gegeven.
Eerste reeks: 1893 tot 1894
De eerste reeks (1893-1894) was overwegend gewijd aan literatuur en beeldende kunst. De redactie bestond uit Cyriel Buysse, Emmanuel De Bom, Prosper Van Langendonck en August Vermeylen. Voor de opsmuk zorgden Henry Van de Velde, James Ensor, Georges Minne en Jan Toorop. Literatuur werd niet meer los gezien van andere (beeldende) kunsten.
Qua uiterlijk was het tijdschrift, onder de leiding van Henry van de Velde, een proeve van moderne, ambachtelijke en artistieke boekdrukkunst in het spoor van de ideeën van John Ruskin, William Morris, Walter Crane en The Arts and Crafts Movement, naar het voorbeeld van tijdschriften als o.m. The Hobby Horse (1884), The Dial (1889), Le Mercure de France (1889), La Revue Blanche (1889) en L’Art Moderne (1881).
Literair-esthetische opvattingen werden niet scherp omlijnd. Ze werden negatief geformuleerd: ‘zonder esthetische dogmata, zonder schoolstrekking’. Kortom, een resolute breuk met de traditionele literaire conventies en een open, vrij forum voor al wat nieuw is.
Stopzetting eerste reeks:
• de redactiekern bleek te klein voor een maandelijkse publicatie van een nummer van 32 blz. Halverwege de jaargang kwam er ademnood, zodat na nummer V de regelmaat werd verbroken en de jaargang werd vervolledigd met een dubbelnummer en een driedubbelnummer.
• de maandelijks weerkerende moeilijkheid om tijdig in het bezit te zijn van de illustraties van diverse kunstenaars
• het onrustwekkend aangroeiend deficit. Voor een dergelijk luxueus uitgegeven avant-gardetijdschrift (voor de, voor die tijd, hoge abonnementsprijs van 30 fr. of fl 15,-) bleek in Vlaanderen de tijd nog niet rijp te zijn.
• Niet de minst belangrijke reden ten slotte was het vertrek van Vermeylen naar Berlijn en Wenen waar hij zich verder wilde gaan specialiseren in de vergelijkende literatuurstudie en kunstgeschiedenis, met het oog op zijn dissertatie over leven en werk van jonker Jan van der Noot.
Tweede reeks (1896-1901)
De titel bleef behouden maar was vanwege de financiële situatie werd het tijdschrift soberder van opmaak. Het zou voortaan een tweemaandelijks tijdschrift worden met afleveringen van 64 bladzijden, octavoformaat (215 × 175), zonder buitentekstplaten, maar nog wel op Van Gelderpapier en met houtsneeversieringen.
Vanaf het eerste nummer van de Nieuwe Reeks werd het ook duidelijk dat het tijdschrift een revolutionair-anarchistische richting insloeg.
De eerste aflevering beukte als een stormram op alle gevestigde tradities in:
• Vermeylen brak in zijn Kritiek der Vlaamsche Beweging (1896) de actie van de ‘romantische taalflaminganten’ af en pleitte voor een accentverschuiving naar een algemene maatschappelijke emancipatiebeweging;
• Jacques Mesnil, een briljante geest die op Vermeylen een grote invloed uitoefende als sterk theoretisch geschoold en diep overtuigd anarchist uit de kring van de Franse geograaf en anarchist Elisée Reclus, schreef in De Socialistische Partij en haar Drijfveren een al even sterke kritiek op de reformistische strategie en de beperkte materialistische visie van de sociaal-democratie;
• Henry van de Velde viel in zijn Variatiën en Gevolgtrekkingen de traditionele, academische kunstopvatting aan en pleitte voor een herwaardering van de kunstambachten.
• Alleen van De Bom verscheen een literaire bijdrage, de prozaschets Scheppingsdag, terwijl een poëtische bijdrage, Door het zomeren, werd opgenomen van een jonge debutant-dichter: Karel van de Woestijne.
In de 2de jaargang zou het revolutionaire elan gemilderd worden, waarschijnlijk om het abonnementsverlies in te perken. Ook werd grotere plaats die ingeruimd voor het proza, d.w.z. voor studies, essays en kritieken.
Bijzonder opmerkelijk in het betogende proza is de ruime belangstelling voor de Westvlaamse school.
• Via Verriest en later Streuvels ontdekte men in Gezelle en Rodenbach voorlopers van het eigen streven.
• Van Hugo Verriest verscheen een studie over Rodenbach (II, nr. 3-4), terwijl uit Rodenbachs literaire nalatenschap werk werd gepubliceerd.
• Vermeylen wees voor het eerst op de originaliteit en grootheid van Gezelles dichterschap in een scherp polemisch artikel.
In tegenstelling tot de eerste reeks, was er in de tweede reeks nauwelijks inbreng van Nederlandse schrijvers.
Einde van het tijdschrift
Toen de 5de jaargang slechts uit drie nummers kon worden samengesteld, werd besloten aan de ‘teleurgang’ van het tijdschrift een einde te maken. Op de binnenzijde van het kaft van het laatste driedubbele nummer (december 1901) werd het einde met een uiterst bondige formule aangekondigd:
“Met dit nummer houdt Van Nu en Straks op als tijdschrift te verschijnen. Alle krachten, die hier werkzaam waren, hebben zich vereenigd tot het jaarlijksch uitgeven van een Vlaamsch Jaarboek.”
Ook meningsverschillen leidden tot het einde van Van Nu en Straks.
De directe aanleiding was de novelle Wellust van Jacques Mesnil, een verhaal dat om zijn al te vrijmoedige sensualiteit werd geweigerd door Vermeylen, Hegenscheidt en Van Langendonck, terwijl De Bom, die de novelle uit het Frans had vertaald, de publikatie ervan voorstonden. Voor Mesnil, die zich reeds had geërgerd over Vermeylens distantiëring van het anarchisme en diens kerkelijk huwelijk, betekende dat non imprimatur de definitieve breuk tussen de twee vrienden die tevens de twee geestelijke gangmakers van de tweede reeks waren. Die onherstelbare breuk werkte als een splijtzwam in de hele groep.
Het einde van het tijdschrift betekende echter nog niet het einde van de Van-Nu-en Straksbeweging. Van Nu en Straks had met zijn 25 nummers een proces op gang gebracht dat tien jaar later niet meer te stuiten was.
• 1903: Herman Teirlinck richt samen met Van de Woestijne het tijdschrift Vlaanderen (1903-1907) op, waarin alle Van-Nu-en-Straksers opnieuw werden verenigd.
• 1946: In dezelfde lijn ligt de oprichting door Teirlinck van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, naar een concept van August Vermeylen.
• 1998: Enkele studenten richtten het tijdschrift opnieuw op in de hoop dat het nieuwe fin-de-siècle opnieuw een belangrijke esthetische vernieuwing teweeg zou brengen. Na enkele afleveringen hield het tijdschrift het echter voor bekeken.
In tijdschriften als ‘De Boomgaard’ (1909-1911) en ‘Het roode Zeil’ (1920) werd kosmopolitisme van Van Nu en Straks verhevigd. Ook het anarchistische Antwerpse blad “Ontwaking” (1896, 1901-1910) kent zijn bloei in die periode.
Bron: Prof. Dr. M. Rutten; Prof. Dr. J. Weisgerber (red.): Van “Arm Vlaanderen” tot “De voorstad groeit” 1888-1946. Standaard Uitgeverij 1988.