Maakt deel uit van:activisme 1914-1918expressionismesociale tendensen in de Vlaamse literatuur
ACHILLES MUSSCHE
Gent, 12 augustus 1896 – Gent, 30 augustus 1974
Socialistisch geëngageerde dichter, schrijver en essayist
Kind uit een arbeidersgezin; werd onderwijzer, leraar en later inspecteur bij het onderwijs.
Literair sluit zijn werk aan bij het humanitair expressionisme.
Pseudoniemen: A’Muza, J. (in: Vlaams Leven); Volksman, Achilles J. (in: Vlaams Leven) voor details zie rubriek A-Z Pseudoniemen lexicon
BIOGRAFIE
12 augustus 1896: Achilles Mussche wordt geboren te Gent in een arbeidersgezin. Vader is huisschilder, moeder spinster in een fabriek. De 19de eeuwse armoede heeft hij aan den lijve ondervonden. Zijn volledige latere werk zal hierdoor beïnvloed worden en het is niet te verwonderen dat hij heel zijn leven overtuigd socialist is gebleven.
1910: Op school behaalt hij uitstekende resultaten, maar op zijn veertiende jaar moet hij aan de slag als jongste bediende in het exportbedrijf De Baerdemaecker in het Gentse havengebied. Arbeiderskinderen moesten toen bijdragen aan het gezinsbudget.
Hij weet zijn ouders er desondanks van te overtuigen om hem verder te laten studeren en slaagt in een toelatingsexamen voor de lagere normaalschool.
1911: Studeert aan de Gentse Normaalschool voor onderwijzer.
1913: Met zijn studiegenoten, o.m. Raymond Herreman, Karel Leroux en Maurice Roelants, geeft hij er het letterkundig studententijdschrift Moderne Kunst uit, een volledig met de hand geschreven blad. Mussche publiceert er onder het pseudoniem ‘Blauwvoet’ beschouwende stukjes over literatuur en kunst.
WERELDOORLOG I
1914-1918: Publiceert onder het pseudoniem A.J. Volkeman gedichten in Het Zondagsblad, een bijlage van de Gentse socialistische krant Vooruit.
1915: Behaalt het diploma van onderwijzer en kan nagenoeg onmiddellijk aan de slag in het onderwijs.
- Tijdens zijn studieperiode raakt hij gefascineerd door de literatuur, niet alleen de Nederlandse maar ook de Duitse, Franse en Engelse, alsmede door het boeddhisme.
1918: Behaalt diploma van regent.
- Tijdens de Eerste Wereldoorlog blijft hij aan de slag leraar aan een stadsschool.
- Mussche ziet de taalstrijd eerder als een sociaal verzet tegen de franskiljonse bourgeoisie. Gedreven door dit gevoel voor sociale rechtvaardigheid en ook door zijn Vlaamsgezindheid, verzeilt hij in activistisch geïnspireerde kringen. Na de oorlog wordt hem activisme aangewreven: zijn regentendiploma wordt nietig verklaard en bovendien wordt hij ontslagen als onderwijzer.
Met zijn vroegere klasgenoten werkt hij ook mee aan het tijdschrift Regenboog waarvan echter maar één nummer verscheen in het voorjaar van 1918.
INTERBELLUM
1919-1921: Lid van de redactie van Ons Vaderland, het blad van de links-gerichte Frontpartij, samen met zijn studievriend Herreman.
In de vroege jaren 20 raakt hij bevriend met Joris van Severen, met wie hij het literaire en politieke tijdschrift Ter Waarheid opricht, waarin hij een lang gedicht publiceert.
1922: Krijgt amnestie en wordt leraar aan de gemeentelijke lagere school te Ledeberg.
1923: Wanneer Van Severen de Frontpartij een fascistische richting uitstuurt, verlaat hij de partij én de redactie van Ter Waarheid.
1927: Debuteert met de dichtbundel, De twee vaderlanden,. zijn “vaderlanden” waren het aardse (het sociale dat hem zou blijven bewegen) en het hemelse (religieuze).
- De bundel wordt in 1928 met de August Beernaertprijs bekroond, en in 1929 nogmaals met de Staatsprijs voor Poëzie.
- Met de poëzie in De twee vaderlanden, -lange , hymnische verzen die soms in ritmisch proza overgaan, wordt voor een laatste keer in de Vlaamse letterkunde op volwaardige wijze aan het idealisme en het pathos van het humanitair expressionisme gestalte gegeven.
- In de bundel is het uit 1924 daterende gedicht ’De twee vaderlanden van mijn hart’
Ik ben maar een straatkind van een dag en nacht ronkende fabrieksstad
en ik heb als kind gesjouwd in ’t orkaan van donderende dokken
[…]
Ik ben maar een sjofel kind van grommende fabrieken en dokken.
Ik ben maar een kind van veel honger en een beetje vreemde teerheid en oneindige opstandige liefde.
1928 – 1948: Leraar aan de Rijksnormaalschool in de Ledeganckstraat te Gent.
- In 1948 volgt een benoeming tot inspecteur Germaanse talen in het Normaalonderwijs, een functie die hij tot aan zijn pensionering in 1956 zal bekleden.
- Als leraar en inspecteur ontpopt hij zich tot een verdediger van de Nederlandse taal, wat blijkt uit zijn herhaaldelijk herdrukte leerboeken zoals Nederlandse woordenschat (drie delen, 1929-1927 – vanaf 1950 herziene edities onder de titel Woordenschat en stijlstudie); Nederlands leesboek (1931); Handleiding voor de praktijk van het algemeen beschaafd (1941) en Nederlandse poëtica (1948).
1928-1940: Tegelijk werkzaam voor het Gentse dagblad Vooruit, waar hij de veertiendaagse ‘Kroniek der Letteren’ verzorgt.
1928: Behoort tot de oprichters van de ‘Liga voor Vrijheid en Democratie’, waarvan hij het secretariaat waarnam.
1935: Schrijft het inleidende hoofdstuk van wat later zal uitgroeien tot een sociaal fresco van het Gentse arbeidersmilieu: Aan de voet van het Belfort
Het boek kende een lange genesis
- 1945: Voltooit het manuscript tijdens de laatste maanden van de Tweede wereldoorlog – ondergedoken voor de Duitse Gestapo in het preventorium voor tuberculozen te Astene
- 1948: Een eerste gepubliceerde versie verschijnt vanaf 19 juni 1948 als een wekelijkse feuilleton in het socialistische blad De Werker.
- 1950: verschijning in boekvorm
1940-1944: Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt hij lid van de leiding van het Gentse verzet. Op het nippertje ontsnapt hij aan de Gestapo, door in 1944 onder te duiken in het preventorium te Astene (waar hij werkte aan zijn later werk, Aan de voet van het Belfort).
1945: Na het overlijden van August Vermeylen op 10 januari 1945, wordt hij hij één van de medestichters van het August Vermeylenfonds (waarvan hij tot 1966 voorzitter was).
1946 – 1971: Redactielid van het Nieuw Vlaams tijdschrift.
1948: Benoeming tot rijksinspecteur normaalonderwijs voor de Germaanse talen.
1950: Mussche’s meesterwerk, zijn “opus magnus” Aan de voet van het Belfort rolt van de persen.
- Het is een indrukwekkend, met hartstocht geschreven sociaal fresco van het in heel Europa onmenselijk uitgebuite textielproletariaat, van de Middeleeuwen tot in de 19de eeuw. De Vlaamse, en in het bijzonder de Gentse wevers staan in dit boek symbool voor de kapitalistische uitbuiting van de loonslaven. Het verzet tegen die sociale ellende werd eeuwenlang neergeslagen tot het opkomende socialisme, “gelouterd met bloed” en als “een rode klomp van hartstocht en durf” de strijd organiseerde. Mussche wist waarover hij schreef: in zijn jeugd had hij de armoede, de verpaupering van het werkvolk in de steegjes en de beluiken aan den lijve ondervonden – en hij had de geschiedenis van het proletariaat jarenlang bestudeerd. Hij droeg dit boek op aan zijn moeder (spinster, “ ’t laagste van ’t laagste in de rangorde van het textielwerk”) en aan Edward Anseele (die hem ooit stimuleerde om dit boek te schrijven).
1954: Publicatie van zijn belangrijkste toneelstuk, een door het Elisabethaanse toneel geïnspireerd stuk: Christoffel Marlowe of er is een duivel te veel.
- De figuur van Christoffel Marlowe wordt hier met die van Shakespeare gecontrasteerd: terwijl Shakespeare de beredeneerde, beheerste denker voorstelt, symboliseert Marlowe de genieter, de romantische vagebond die erop los leeft en in wezen een atheïst is, vandaar ‘de duivel’, de Faust die in Marlowe zelf huist. Mussche beklemtoonde dat zijn stuk geen historisch drama is; de figuur van Marlowe, voor wie hij uiteindelijk partij lijkt te kiezen, vertoont bepaalde karaktertrekken van Mussche zelf.
- Dit toneelstuk leverde hem in 1956 de Nestor De Tièreprijs op.
Thans doet zijn werk enigszins ouderwets aan; het gebruik van vrij vers draagt zeker bij tot het feit dat zijn Marlowe niet meer opgevoerd wordt.
1961: Met ‘Gedenksteen voor Rosa [Luxemburg] publiceert hij een eerbetoon aan de invloedrijke, in 1919 vermoorde vertegenwoordigster van het internationale socialisme en het revolutionair sociale activisme.
1966 : Lid van de toenmalige Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde én voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen.
1968: Aan de voet van het Belfort wordt door Michel van Vlaenderen – een Gentse theatermaker en drijvende kracht achter verschillende massaspelen – bewerkt voor toneel met zeven acteurs. Zijn zoon Rudi regisseert en het Reizend Arbeiderstheater, dat leden van verschillende socialistische amateurgezelschappen samenbracht, brengt het op de bühne. Het spektakel met zang, muziek en tekst ging op 2 februari 1968 in première in de Edward Anseelezaal van het socialistische volkshuis Ons Huis op de Vrijdagmarkt in Gent.
Op 5 februari kopt de Vooruit: REIZEND ARBEIDERSTHEATER BRENGT ONVERGETELIJKE EVOCATIE
Schrijver en recensent Rick Lanckrock schrijft:
“Aan de voet van het Belfort toont ons welke weg er werd afgelegd, het confronteert ons (en dit is voor de jeugd van uitzonderlijke betekenis) met een wereld waarin het kapitalisme en de conservatieve machthebbers de plak zwaaiden, doch het leert ons tevens dat wij uiterst waakzaam dienen te blijven omdat wij aldoor bedreigd worden door allerhande krachten die geniepig op de loer liggen om de sociale vooruitgang te dwarsbomen of de klok op een geraffineerde manier achteruit te zetten.”
Het stuk wordt de jaren daarna herhaaldelijk opgevoerd in diverse steden, o m in Aalst, Brugge, Hoboken, Oostende, Wenduine, Sint-Niklaas en Ronse.
1971: Neemt ontslag uit de redactie van het Nieuw Vlaams tijdschrift uit protest tegen het opnemen van Jef Geeraerts’ Zevende brief rondom liefde en dood waarin de 1 mei-stoet fascistoïde wordt genoemd en waarin repressietoestanden worden verdraaid.
30 augustus 1974: Overlijdt te Gent.
MEER OVER A. MUSSCHE
- Jan Schepens: Achilles Mussche [1946]
- Frans Buyens: Beschouwingen rondom het werk van Achilles Mussche (1952)
- Florquin, Joos: Achilles Mussche, in: Ten huize van…, dl. 2 (1964), p. 91-131. Interview
- Raymond Herreman: Achilles Mussche (1966)
- Jan Emiel Daele: Een beeld van Achilles Mussche, 75 jaar, in: Pan : Oostvlaams bulletin voor letteren en kunst, jrg. 19 (1972), nr. 1. Speciaal nummer van het tijdschrift
- Hubert Lampo: Achilles Mussche, of het engagement van het geweten, in: Achilles Mussche: Aan de voet van het Belfort (1975). Inleiding bij de Mercator-luxe-editie, met houtsneden van Frans Masereel en een pentekening van Jozef Cantré
- Achilles Mussche : leven en werk (1984). Uitgegeven n.a.v. de Achilles Mussche-herdenking. Met teksten van Rik Lanckrock, Emile Parez, Lisette de Backer, Johan Notte en met een bibliografie van en over de auteur.
BEKRONINGEN
- 1927: Driejaarlijkse staatsprijs voor poëzie (KANTL) periode 1926-1928 voor de dichtbundel De twee vaderlanden.
- 1927: August Beernaert-prijs (KANTL) periode 1926-1927 voor de dichtbundel De twee vaderlanden.
- 1956: Nestor de Tière-prijs periode 1954-1955 voor zijn toneelstuk Christoffel Marlowe of er is een duivel te veel.
- 1957: Prijs van de Vlaamse provincies voor zijn toneelstuk Christoffel Marlowe of er is een duivel te veel.
- 1962: Referendum beste boeken (VBVB) voor Langzaam adieu: verzen.
Bron: Frans Heymans, Het goud van de Vlaamse letteren. 170 jaar prijzen voor de Nederlandse literatuur in België (1830-2000). Snoeck-Ducaju & Zoon, Gent, 2001.
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- Achilles Mussche – Wikipedia
- DBNL auteur – Achilles Mussche
- Achilles Mussche – Literair Gent
- Marcel Ryssen, ‘Geen boek voor blozende maagden.’ De Reynaertbewerking van ‘alleenloper’ Achilles Mussche’. In: Tiecelijn. Jaargang 17, 2004.
- Raymond Vervliet, Achilles Mussche, In: Kritisch Lexicon van de Moderne Literatuur (2013)
Referenties
- Jeroen Cornilly, Aan de voet van het Belfort. Een socialistische bestseller. in: Zuurvrij. Berichten uit het Letterenhuis nr 36 juni 2019 pp 6-14.
SMAAKMAKER
Ik ben maar een straatkind
Ik ben maar een straatkind van een dag en nacht ronkende fabrieksstad en ik heb als kind gesjouwd in ’t orkaan van donderende dokken, ik heb gespeeld met het stof en de modder van greppels zo teer als met witte bloemen en de vuile schotels van mijn moederken gewassen als blinkende sieraden; ’s avonds kroop ik naar bed op mijn zolder bij de muizen die mij kenden en speelden met mij toen stond telkens opnieuw de drift om de kimmen te zien in mij op en ‘k wrong mij door het dakvenster: dan tuurde mijn ziel over de wereld een panorama van rooie daken – maar de vleermuizen scheerden langs mijn hoofd en zij brachten mij het eerste teken van uw eeuwig geheimenis, o God. Ik ben maar een sjofel kind van grommende fabrieken en dokken, Ik ben maar een kind van veel honger en een beetje vreemde teerheid en oneindige opstandige liefde, Ik ben maar een arme bloem van de straat. Nu spant gij, o God, de hymnen van uw leeuweriken boven mijn hoofd maar in mijn bloed speelt onstilbaar de muziek van machines en kranen En mijn hart onderhoudt de herinnering aan al het donker van weleer. O gij verre vogelaar van de metafysische kimmen, die mij zo vleiend zoet lokt op de fluiten der winden, neen neen ! ik kan niet uitvliegen naar u alleen en mij voor eeuwig gevangen geven aan de zaligheid uwer liefde alleen, ik kan niet gelukkig zijn, en ik heb zo’n wroeging, o mijn broeders wijl gij zwoegt en hongert daarbeneên. Ik moet mijn deel hebben van onrust en pijn, ik moet mijn eind weegs gaan doorheen de woestijn, omdat ik o moederken, de erfenis draag van al uw strijd en offervaardigheid. Mijn hart is op zoek naar een heroïsch liefdelied om het ’s nachts aan de zoldervenstertjes van jochies en weesjes te joedelen als een vooizeken van de meie; mijn hart, met al de honger van zijn kussen, met al de loutering zijner tranen, is op zoek naar de apotheose van God in de bevende vuile handen van een besje; mijn hart is van kimme tot kimme van afgrond tot afgrond, zoekend het pad naar gans God en gans de mens in één en dezelfde liefde.
Nog altijd
Uit: onvoltooide symfonie. (1971)
Vreemd te moede, alleen in de schemerlaan kijk ik, stilstaand, nog een keer om mij heen. Achter dat hoekje daar, nog enkele passen maar, is het voorgoed met mijn drift gedaan. Waarom dan ben ik zo onvoldaan en sta hier, arme stakker ? Ik heb toch veel gekregen van het leven, ik heb toch veel gegeven in mijn leven; soms, in een hoge vreugde, liep ik begenadigd – en toch, en toch, zo dicht bij ’t eind, ben ik nog altijd onverzadigd. DE VLAAMSE HEL Er is nergens een lamp, er is nergens een pitje van een licht langs de weg. Wat is er dan, wachter, van de wereld, in ’t putje van de winter, ’s ochtends om een uur of vier ? Duisternis, zwarte duisternis, niets dan duisternis om en om, wij zien hier geen hand voor onze ogen. Maar wij horen de klompen op de plaveien, de haastige klompen, meer dravend dan stappend om er bijtijds te zijn en om de voeten wat te verwarmen, en als wij ze niet meer horen, dan zakken zij weg, tot over hun enkels, in de poelen van modder en dras. Want het regent, het regent sedert gisteren al, het regent radeloos en bandeloos in een echt hondeweer. Of liever neen, de honden blijven binnen, die vinden altijd wel een hok of een hoek om in weg te kruipen en weg te schuilen; dit is voorzeker geen hondeweer, dit is alleen een weer voor de kinders van de vlasfabrieken. Of de wereld is koud en hard als ijs, het vriest dat het kraakt en een scherpe wind bijt en snijdt tot op het blote lijf, zij hebben niets anders dan een plunje van lorren en lompen aan. De meisjes mogen in het midden lopen, zij zijn daar een beetje beschermd, dicht tegen elkaar gedrukt, in kleine hoopjes schaduw, ineengedoken, en de jongetjes gaan op de hoek, als mannen, de vuisten diep in de zakken gestoken en de pet tot over de oren getrokken, met de drinkpul en de eetzak over de arm. Zij zijn allen doorweekt, of zij zijn allen stijf van de koude, maar zij mopperen niet, zij klagen niet; zij weten wel, al zijn zij nog kinders: dit is het leven, dit is hun lot. En daar, wat loopt er daar, heel alleen, zo tenger en klein, in de zwarte nacht, door de zwarte weiden en over de zwarte sloten heen als een dier dat wordt opgejaagd ? Het is niets, het is niets dan een meisje uit ons dorp en zij moet het maar weten dat zij zich heeft overslapen en nu holt zij hijgend dwars door de weiden en zij springt weer over een brede sloot en zij tuimelt erin en zij komt eruit gekropen, druipend nat tot op het lijfje en haar kleren bemodderd van top tot teen, maar zij rent alweer verder, de duisternis in, één hoopje schrik om te laat te zijn. Uit: Aan de voet van het Belfort, 1950.BIBLIOGRAFIE
Woordje vooraf
De bibliografie heeft drie afdelingen
- Chronologisch overzicht van literair werk.
- Chronologisch overzicht van de leerboeken voor middelbaar onderwijs
- Beknopt overzicht per genre alfabetisch op titel
De bibliografische gegevens werden onder meer nagekeken bij
- Koninklijke Bibliotheek van België -Brussel/ Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
- POËZIECENTRUM VZW – Gent
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.
Chronologisch overzicht literair werk
Handboeken voor Middelbaar onderwijs
Overzicht per genre alfabetisch op titel
Poëzie
- De twee vaderlanden. (1927) Antwerpen: De Sikkel. / Arnhem : Van Loghum Slaterus.
- Koraal van den dood. (1938) Gent : Stedelijke Jongensberoepschool.
- Langzaam adieu. (1962) s-Gravenhage: A.A.M. Stols, J.- P. Barth.
- Onvoltooide symfonie. (1971), Hasselt : Uitgeverij Heideland-Orbis.
Proza
- Aan de voet van het belfort.(1950) Antwerpen: De Sikkel.
- Dat arm beetje mens. (1967) Amsterdam: Meulenhoff.
- Gedenksteen voor Rosa. (1961) Antwerpen: S.M. Ontwikkeling.
- Reinaert de Vos, uit het Middelnederlands zo getrouw mogelijk in modern proza overgebracht. (1964) Amsterdam : J.M. Meulenhoff
Toneel
- Christoffel Marlowe of Er is een duivel te veel. (1954) Antwerpen: S.M. Ontwikkeling.
- De broeder van Hamlet, Drie nieuwe monologen. (1959) Antwerpen: S.M. Ontwikkeling.
Essay
- Conflicten en meditaties. (1934) Kortrijk: Steenlandt.
- Cyriel Buysse. (1929) Gent : Van Rysselberghe en Rombaut; (Ill. Masereel)
- Gent en zijn etser-teekenaar De Bruycker. (1936) Oude-God, Antwerpen: Die Poorte.
- Herman Gorter, de weinig bekende. (1946) Antwerpen: S.M. Ontwikkeling.
- Inleiding tot G. Gezelle. (1952) ‘s-Gravenhage : Van Goor.
- Synthetisch beeld van Poesjkien. (1937) In : Poesjkien 1837-1937. Brugge, De Garve
Handboeken voor Middelbaar onderwijs
- 1926-1927: Nederlandsche woordenschat. 3 dln. Brussel, A. de Boeck, Schoolboek, (vanaf 1950 herziene edities onder de titel Woordenschat en stijlstudie)
- 1931: Nederlandsch leesboek, ten dienste van vierde graden en inrichtingen voor middelbaar onderwijs. Gent, Van Rysselberghe & Rombaut.
- 1941: Handleiding voor de Practijk van het Algemeen Beschaafd. Brussel, A. de Boeck.
- 1948: Nederlandse poëtica. Brussel 1948, A. de Boeck.
- 1950: Achilles Mussche en Willem Kramer, Taalstudie en stijloefening. Een leergang tot stijlvorming voor normaalscholen en middelbaar onderwijs (hogere cyclus). Groningen J.B. Wolters, Schoolboek