Maakt deel uit van:naturalisme
MAU MARSSEN
Volgens Marco Daane de enige bekende foto van Mau Marssen
Brugge, 20 december 1902 – Assebroek, 10 augustus 1977
Pseudoniem van Maurits Léon Mus
Schuilnamen: Mau Marssen en Musten Mis
Helaas zeer vergeten maar eigenlijk onvolprezen Brugse trambestuurder die tussen beide wereldoorlogen, enkele mooie realistische zelfs naturalistische romans schreef in een gebald en onthecht haast vanzelfsprekend schrijversidioom.
Onthechting, de afzwering van elke subjectieve interpretatie, de fotografische weergave van het leven zoals het is (bij voorkeur aan de zelfkant van de maatschappij), dát was het literaire credo van Mau Marssen.
BIOGRAFIE
20 december 1902: Geboren te Brugge op de Simon Stevinplaats als Maurits Léon Mus.
1922: Huwt met Laura Witters, naaister en de dochter van een smid, een bazige vrouw met Duitse sympathieën, zo bleek rond 1940. Verhuist naar de Sint Amandstraat 4 waar hij een herberg uitbaat.
1922: Debuteert in het dagblad “De Schelde” – het Antwerpse dagblad waar Pol de Mont publicatieruimte reserveerde voor jong talent – met twee kortverhalen: “De man die koud bleef” en “De man die tuchtigt”. De stukjes worden ondertekend met de schuilnaam Musten Mis.
1927: Geeft zelf de verhalen uit onder pseudoniem Mau Marssen onder de titel “De man die koud bleef”. De naam van de uitgeverij op de kaft luidt Beertje van de Loge, Brugge is in feite gewoon zijn thuisadres.
- Het Beertje van de Loge refereert naar de Brugse Poorterslogie, het Corporatiehuis van de poorters en kooplieden van de stad Brugge. De stenen afbeelding bevindt zich in een nis in de gevel van een gebouw op de hoek van de Akademiestraat en het Jan van Eyckplein.
1928: Schrijft in het Nederlandse communistische dagblad De Tribune in feuilletonvorm De Man met de Vuisten, een Boksers-Roman. Dit vervolgverhaal liep van 19 juli tot 23 augustus 1928, en vormde het raster voor zijn latere kortverhaal “Vuisten”.
Ondertussen is Marssen tevens lid geworden van de “Brugse Maffia”.
- Leven en vriendenkring zijn al omstandig beschreven door Marco Daane en door leden van de ‘Brugse Maffia’ waartoe Marssen zich dus mocht rekenen’.
- Lees hierover: Marco Daane, “Een Vluchtig Geheim. Leven en Werken van de ‘Brugse Maffia’”, in: Vlaanderen, 52 (2003) 295: 113-121;
- De ‘Brugse Maffia’ betekende voor het rustige Brugge zoveel als wat de Kapel rond • de eeuwwisseling in Antwerpen had uitgelokt.
- De belangrijkste – of tenminste toch bekendste ‘maffiosi (mafjes genoemd)- daarvan waren Raymond Brulez (1895-1972), Karel Jonckheere (1906-1993), Richard Declerck (1899-1986) en de latere eerste minister Achiel Van Acker (1898-1975).
- Maar ook artistiekelingen van diverse pluimage verzamelden zich rond hen :de architecten Ernest Callebout (alsmede later diens zoon Peter) en Evert Kuypers (een van de twee Nederlanders), de schilders Frank De Craeke, Robert[in]e Devooght, Albert Goethals, Rik Slabbinck en Joseph Neutens; de Nederlandse tekenaar/illustrator André Vlaanderen; de schrijvers Jan Schepens, Jan Vercammen, Marcel Matthijs en Mau Marssen; notabelen zoals de advocaat Emiel De Schepper en de medicus Jules Wostyn; en zelfs een juwelier, Van Dierendonck. Bij zo’n gezelschap paste ook de rechtshistoricus Egied Strubbe, die in 1930 zijn droom realiseerde met de opening van het Groeningemuseum)
1928: In De Doedelzak, een ‘jaarboek der Vlaamsche jongeren’ verschijnt van zijn hand ‘Tournee Sawinski’, een verhaal over een ambitieuze jongeman, Geert, waarvan hij schrijft:
“Hij spiegelde zich aan zeegezichten! Hij weefde luchtkasteelen! Wat hij haatte was dat maf gedoe van een ruig en verstompt klein-stadsleven, welke het merg van uw verbeelding verstart. “Aan kunst wil ik mij wijden.”’1929: Na de geboorte van achtereenvolgens een zoon (Marnix) en een dochter (Ludwina), verhuist hij naar de Brugse randgemeente Sint-Andries. Hij werkt nu als tramconducteur.
- Hij reed met tram 1 van het Brugse station via de Markt naar de oostelijke randgemeente Assebroek, waar zich aan de Gemeenteplaats het tramdepot bevond, en terug. In die tijd hield de functie van tramconducteur veel meer in dan alleen maar kaartjes verkopen. Onder zijn bevoegdheid viel ook het bedienen van de sleeprijtuigen, het remtoestel en de seintoestellen, Verlichtingsdraden met elkaar verbinden en het nazicht van gehele rijtuig vielen ook binnen zijn jobomschrijving.
1930: Ontving een brief van uitgeverij Erven J. Bijleveld uit Utrecht – medeondertekend door Constant van Wessem en Hendrik Marsman, waarin hem wordt gevraagd om een bijdrage te leveren voor een bundel met ongepubliceerde verhalen: Twintig Noord- en Zuid-Nederlandse verhalen.
- Marssen stuurt ‘Vuisten’ in, een verhaal over een getalenteerd bokser die vooral gemotiveerd wordt door zijn verliefdheid op een vrouwelijke supporter. Het stukje toont Marssens grote voorliefde voor beeldend en ‘fysiek’ proza.
- Smaakmaker – onze rubriek even verderop – serveert er u een hopelijk gekruid voorsmaakje van.
Opzoekingswerk van Marco Daane toont aan dat Marssen in datzelfde jaar succes had tijdens een prijskamp voor toneelwerken van de Koninklijke Maatschappij ‘De Morgendstar’. Hij zond twee toneelwerkjes in waarvan De vrouw van 16 jaar bekroond werd. Daane merkt op dat in de jury Maurits Sabbe en Lode Monteyne zaten, toch twee invloedrijke toneelcritici.
Mau Marssen werd door vele gevestigde critici en literaire namen verguisd, van andere kreeg hij dan weer lof. (Marco Daane, Een ontspoorde tramconducteur, De Parelduiker 2009/4 p. 20-21)
1931: Drie jonge Maffiosi Mau Marssen, Marcel Matthijs en Hugo Vrielynck gaven kortstondig driemaandelijks tijdschrift Seinen uit. Het was een poging zich te profileren als de coming men van de Brugse letteren’. Van het tijdschrift verschenen maar vier nummers. In het derde nummer publiceerde Marssen zijn ambitieus manifest: “Vijf jaar plan der Vlaamse literatuur”.
- Voor hem moest de roman een ‘leerzaam eksperiment’ zijn en een ‘geromantiseerde kroniek: onze helden mogen zich nooit aan de invloed van hun tijd onttrekken, zoniet zijn zij niet leefbaar.’
- Over de stijl: ‘We moeten geselen met korte en snerpende zinsneden. Zijn we niet kinderen van onze eeuw? Waarom de invloeden van spot, film en radio verloochenen ?’
Marssen publiceerde er ook een verhalen in: “Volgorde” (nr 1, pp. 9-12), “Badinski” (nr 2), “Mau Marssen’s Regie” (nr 3); voorts “Arabesken I & II” ( nr 1: p.12), en “A. Extrospectie”/“B. Introspectie” ( nr 4)
Maar Marssen kreeg in de literaire kritieken voortdurend negatieve etiketten opgeprikt. ‘Pervers’, ‘Geen lektuur voor plechtige communicanten’; ‘enkele scabreuze romans […] zonder grote literaire waarde enz., wat erop wijst dat hij door zijn omgeving als schrijver eigenlijk niet zeer “au sérieux” genomen werd.
1936: Dat bleek ook toen Achiel van Acker in 1936 het initiatief nam tot een nieuw opgezette uitgeverij van goedkope boeken: De Garve.
- Raymond Brulez, Karel Jonckheere en Richard Declerck vormden de redactieraad samen met Paul-Gustave Van Hecke, Richard Minne, Raymond Herreman Ger Schmook en Lode Zielens.
- Hetzelfde jaar nog rolden de eerste boekjes van de persen: Novellen en schetsen (1936) van Raymond Brulez, de tweede druk van In den zoete inval (1936) van Richard Minne. 1937 bracht o a een studie van André de Ridder over Het expressionisme in de moderne Vlaamsche schilderkunst, Gesprekken met zichzelf (1937) van Marcus Aurelius Een bundel Reportages (1937) van de ‘razende reporter’ Egon Erwin Kisch enz.
Maar geen Mau Marssen.
Nochtans was het de bedoeling de gewone man tot lezen en tot ontwikkeling aan te zetten door boekjes, de eerste pockets, zo goedkoop mogelijk aan te bieden. En nochtans was voor de bent, in goeie agitproptraditie, kunst de motor van volksontplooiing.
1938: Richt zijn eigen uitgeverij op ‘De gouden Bezem’ en publiceert onder die vlag de novelle “Het offer van de ziel”. Een uiterst bizar verhaal over (weeral) overspel, schuldgevoel en zelfkwelling. Marco Daane noemt het een zeldzaam voorbeeld van een Nederlandstalige Gothic novel.
Maar de kritieken worden hoe langer hoe vijandiger voor zijn proza en Marssen wordt niet meer gevraagd door tijdschriften of uitgevers. Zijn literaire loopbaan zit in het slop.
DE OORLOGSJAREN EN LATER
1941: De novelle “Nuchtere wereld” rolt, alweer in eigen beheer (De Gouden Bezem), van de persen.
- Het is een fragmentarisch, sterk aangezet verhaal met vreemde capriolen over Octaaf De Pisser en zijn vriend Lewie: ‘Samen hebben we ook in de bloempotten gepist, zoodat de bloemen van verdriet stierven,’ vertelt Octaaf over zijn vriendschap met Lewie. Vooral diens geestdriftige verbintenissen met de diverse buurtdames zijn soms raak getroffen: ‘Ik vrijde met Hortense, dat de straten er van scheurden. Alleen Hortense viel niet uiteen.’
Dergelijke passages hebben Marssens reputatie, aldus Daane, van een soort “Brugse Jan Cremer van de jaren dertig” ongetwijfeld bestendigd. (Marco Daane, Een ontspoorde tramconducteur, De Parelduiker 2009/4 p. 25)
Medio 1941: Onder druk van zijn vrouw, die uitgesproken Duitse sympathieën had en omdat ze hun getalenteerde zoon Marnix – lid van het collaborerende Dietsche Blauwvoetvendel – wilden laten studeren (waar geen geld voor was) – meldt Mus zich voor vrijwillige dienstneming in Duitsland.
September 1941: Reist af naar Berlijn en wordt er in het uniform van de Organisation Todt gehesen.
- De OT was de bouwdienst van het Derde Rijk, die langs de grenzen van Hitlers rijk aan de Festung Europa werkte. De meeste vrijwilligers werden ingezet als vakspecialist, chauffeur of gevangenbewaker bij dwangarbeiders. Ze waren in uniform, maar slechts een beperkt aantal van hen – het OT-Schutzstaffel bvb – droeg een wapen.
- Lees ook: Organisation Todt (O.T.) | nieuweorde.be
Mus wordt ingezet langs tal van de Oost-Europese oorlogsfronten: Kiev. Na de val van Stalingrad eerst in Polen, dan in Opper-Silezië. In februari 1944 gaat het naar Sudeten-Duitsland. De omstandigheden verslechterden voortdurend door het gebrek aan voedsel en frequente aanvallen van de partizanen.
Op het thuisfront had Laura zoon Marnix in september 1943 naar Hannover gestuurd voor een opleiding. Iets waar vader Mus helemaal niet akkoord mee ging. Ludwina was voor een verpleegstersopleiding eveneens naar Duitsland gestuurd en er korte later zelfs met een Duitse onderofficier getrouwd. Ook dat was tegen Mus’ zin.
In feite was hij op de hele OT toestand en zijn deelname daaraan helemaal niet trots. Tijdens zijn verlofperiodes (mei 1943 & mei 1944) wilde hij liever niet in uniform gezien worden. Gevraagd naar wat hij zoals deed, verzweeg hij systematisch dat hij voor de OT werkte. Hij werkte eenvoudigweg ‘ergens’ in Rusland.
September 1944: Mus’ huis wordt door het Brugse verzet ‘uitgekamd’. Justitie neemt er brieven, lidmaatschapskaarten, propagandamateriaal en foto’s in beslag. Alsook ‘6 kopijboeken’. Of daar literaire teksten in stonden is niet bekend.
28 mei 1945: Mus wordt naar Brugge gerepatrieerd, verhoord en aangehouden wegens het opnemen van de wapens tegen het eigen vaderland. Hij wordt opgesloten in het interneringskamp van Sint-Kruis.
23 mei 1947: Wordt door het Brugse militair gerechtshof veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit zijn burgerrechten.
Het gezin verhuist naar Borgerhout. Na zijn straf te hebben uitgezeten gaat Mus werken in de haven.
Mei 1949: Wordt hersteld in enkele van zijn burgerrechten, de ontzetting van enkele andere rechten – zoals de rechten op het drukken en verspreiden van publicaties en het vervullen van een openbaar ambt of betrekking – wordt beperkt tot vier jaar.
- Toen Hugo Vrielynck hem na zijn vrijlating uit de Brugse gevangenis sprak, beweerde Marssen dat hij tijdens zijn opsluiting niet minder dan 23 romans had geschreven.
1965: Nog één keer pakt hij uit met een erotische verhalenbundel, De Verloren Schaapjes (1965).
- Of de tekst van deze 249 paginas tellende roman een selectie vormen uit de 23 boeken die hij in zijn twee jaar hechtenis beweerde geschreven te hebben, kan niet worden nagetrokken. Wel opmerkelijk is, dat ze verwonderlijk genoeg verschenen bij de Gentse uitgeverij De Steenbok van verzetsman en oud-Dachaugevangene André Lahaye.
- Geert Grub, een oude kompaan uit het interbellum in de periode van De Doedelzak en Seinen, tevens iemand die het proza van Marssen goedgezind was, schreef er een recensie over (Geert Grub, De verloren schaapjes door Mau Marssen. In: Kruispunt-Sumier nr 39 (september 1971) pp. 44-45.
Augustus 1974: Maurice Mus keert met zijn vrouw Laura terug naar zijn oude huis te Assebroek.
10 augustus 1977: Overleden te Assebroek.
Enkele nabeschouwingen
- Marssen was zijn leven lang trambeambte, wattman en havenarbeider, in Brugge, uiteraard, maar ook in Borgerhout, Antwerpen, ’s Gravenwezel en Assebroek, zijn sterftedorp.
- Behalve het gebrek aan geestelijke opleiding, spelen zijn eigen levenservaringen ogenschijnlijk nauwelijks een rol in zijn verhalen. Hij haalt natuurlijk wel fel uit naar de parvenu-adel ( De Man die Koud Bleef), maar evengoed naar de bourgeois (Het Offer aan de Ziel), de morele azijnpissers en de seksueel geobsedeerden (De Man die Tuchtigt) en de eigen kaste van dompelaars die afgegleden was naar beestig gedrag (Nuchtere Wereld) . Anderzijds is hij nooit ingegaan op zijn eigen dwaling in de oorlog.
- Als schrijver van voornoemde verhalen werd Marssen door de toenmalige literaire critici vooral negatief opgemerkt: “Marnix Gijsen sprak met dégout over “wansmakelijke producten van de sexueele beheksing van dezen tijd”.
- Het kan enigszins verbazen dat Marssen door partijgetrouwen uit alle overzichten werd geweerd. Zowel bij de communist Jozef Versou (Stemmen der Vrijheid,1947) als bij de socialist Emiel Willekens (Sociale Tendensen in de Vlaamse Literatuur, 1967) ontbreekt de naam van Marssen. Maar wellicht zit daar zijn literair credo zoals verwoord in “Vijf Jaar Plan der Vlaamse Literatuur” voor iets tussen. (Zie: Lukas De Vos, Ontnuchterde wereld. Het Schaamteloos Miserabilisme van Mau Marssen In: Gierek & Nieuw Vlaams Tijdschrift)
GERAADPLEEGDE BRONNEN
- Lukas De Vos, Ontnuchterde wereld. Het Schaamteloos Miserabilisme van Mau Marssen (1902-1977) In: Gierek & Nieuw Vlaams Tijdschrift.
- Marco Daane, ‘Een ontspoorde tramconducteur: Leven, streven en straf van Mau Marssen’. In: De Parelduiker, jrg. 24 (2009) nr 4.
- Marco Daane, “Een Vluchtig Geheim. Leven en Werken van de ‘Brugse Maffia’”, in: Vlaanderen, 52 (2003) 295: 113-121;
MEER OVER MAU MARSSEN
- Hendrik Demarest, “Musten Mis te Gast bij de Mafia”, in: Brugse Gidsenkroniek, 23 (1990), 5 (mei), 6 (juni), 7 (juli) en 8 (augustus);
- Koen D’Haene, “Mau Marssen”, in: Lexicon van West-Vlaamse Schrijvers Deel III. Brugge, VWS 2010: 93;
- Karel Jonckheere, Waar plant ik mijn Ezel ? Brussel, Manteau 1974.
SMAAKMAKER
Uit: Vuisten
Een half uur voor de match pikte Frimmen hem uit een bar der 18ste straat.
Gil gluipte hem met verwaterde oogen aan.
South laadde hem op zijn rug, droeg hem in de auto.
‘Kimbed’.
Gejuich.
‘Sanden’.
De hall dreunde.
‘Seconds out !’
Nog dreunde de hall.
‘Time’.
Het geloei stierf uit.
Eerste round: verkenningstochtje.
Tweede round: versnapering. Kimbed was een groote baas; hij nam voorzorgen.
Derde round.
Gil dekte zich, dekte zich steeds, ontdook, klampte aan.
‘Tijd winnen’, raasde South.
Tijd ?
Flora Firthusky was verloofd ! De tijd was dood
BIBLIOGRAFIE
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
Her en der is er sprake van de romans Het beest, Francis van Mander (met Geert Grub), Hadcheck, Oogst van zonden, De stokslager en De ziener, en van de novelle Tips en Taps of de zwakheid der Kracht, de Kracht der zwakheid. Geen ervan lijkt te zijn gepubliceerd.
Om de foto’s uit de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto
Chronologisch overzicht
In bloemlezingen en tijdschriften
1922
Debuut in het dagblad “De Schelde” – het Antwerpse dagblad waar Pol de Mont publicatieruimte reserveerde voor jong talent – met twee kortverhalen: “De man die koud bleef” en “De man die tuchtigt”. De stukjes worden ondertekend met de schuilnaam Musten Mis.
1929
Tournee Sawinski. (verhaal) In: De Doedelzak. Jaarboek van Vlaamse Jongeren . Uitgegeven door De Goudkever, Gent , 1929. -93pp.
Afmetingen: 25 x 16.50 (gebrocheerd) Bevat bijdragen van Rene L. Ide, Pieter G. Buckinx, Maurits de Doncker, Mathieu J.H. Rutten, Mau Marssen, Karel Ruys, Willem Van Den Aker, Jan Schepens, Staf Wijckaert, Hubert de Voghelaere Houtsneden van Jan Fr. Cantre.1930
“Schmerkoff en de Verbazing” In: De Vrije Bladen, 7 (1930) pp. 326-329.
“Vuisten” (verhaal) In: Constant Van Wessem, Twintig Noord- en Zuidnederlandsche Verhalen Utrecht, Zijdeveld 1930, 315p. ‘Vuisten’ verscheen op pp.117-132
1931
“Vijf Jaar Plan der Vlaamse Literatuur” (essay) In: Seinen, jrg.1 (1931) pp. 3:7.
“Volgorde” (verhaal) In: Seinen, jrg.1 pp. 9-12
“Badinski” (verhaal) In: Seinen, jrg.1 nr 2
“Mau Marssen’s Regie” (verhaal) In: Seinen, jrg.1 nr. 3
“Arabesken I & II” (verhaal) In: Seinen, jrg.1
“A. Extrospectie”/“B. Introspectie” (verhaal) In: Seinen, jrg.1 nr 4