Maakt deel uit van:de Boomgaardgeneratie
ANDRÉ DE RIDDER
Antwerpen, 20 oktober 1888 – Borgerhout, 1 juli 1961
Hoogleraar in de economische wetenschappen en leidende figuur van de Boomgaardgeneratie, die de weg vrijmaakte naar het modernisme in de Vlaamse letteren
Bezat, evenals Vermeylen, een slagvaardig en organiserend talent en was, evenals hij, meer criticus dan literator.
Introduceert tussen 1910 en 1918 drie innovaties in de Vlaamse letteren: het uit Frankrijk overgewaaide dandyeske dilettantisme; de geromanceerde biografie en het literaire interview.
Richt samen met Paul-Gustave Van Hecke de kunstgalerij Atelier d’Art contemporain Sélection (1920-1922) op. Na 1920 zal hij zich vooral toeleggen op de promotie van het Vlaamse kunstleven en zijn wetenschappelijke loopbaan als economist.
Pseudoniemen: Vogelaer, Lieven (in: De Blauwvoet) voor details zie rubriek A-Z Pseudoniemen lexicon
BIOGRAFIE
20 oktober 1888: André De Ridder werd geboren te Antwerpen. Zijn vader was diamantair, maar na het overlijden in 1899 van zijn vrouw en Andrés moeder, Theresia Vermetten en een nieuw huwelijk met een jongere zus van zijn vrouw, Maria, werd hij eigenaar en uitbater van het Hötel du Progrès op de Keyserlei.
Deed zijn middelbaar onderwijs aan het atheneum van Antwerpen en studeerde nadien handels- en financiële wetenschappen aan de Rijkshandelshogeschool te Antwerpen.
• 1906: Licentiaat in de Handelswetenschappen aan het Sint-Ignatius Gesticht, Antwerpen
• 1907: Licentiaat in de Handels- en Financiële Wetenschappen aan de Rijkshandelshogeschool, Antwerpen
1905: Debuteerde zeer jong met kritische bijdragen in het Franstalige Antwerpse dagblad ‘La Métropole’. Hij zal tot 1914 als kunstredacteur bijdragen blijven leveren.
1906-1909: Redacteur vanaf de 1ste jaargang van het literaire tijdschrift Vlaamsche Arbeid, vooral met stukken over buitenlandse literatuur, maar ook met korte en langere novellen. Dit vroege proza vertoonde een duidelijke invloed van Remy de Gourmont (aan wie hij in 1918 een monografie zou wijden) en bleef zeer schetsmatig.
- Werd in 1907 redactiesecretaris van het (katholieke) tijdschrift en stond aan de basis van de breuk binnen de redactie in 1909.
1907: Werd secretaris van de Antwerpse advocaat en katholiek volksvertegenwoordiger August Delbeke. Een keuze van het hoofd, want zijn hart lag meer bij de literatuur en de kunsten.
1907: Verwierf bekendheid met zijn debuut, een studie over “Stijn Streuvels. Kritische studie” .
- Het boek was ontstaan uit een interview met Streuvels dat in november 1907 in het Nederlandse tijdschrift Den Gulden Winckel was verschenen. De eerste druk verscheen bij Boucherij in Antwerpen, hetzelfde jaar nog bracht Veen in Amsterdam een herziene herdruk uit.
1908: Volgde een biografische studie over priester-dichter “Hugo Verriest”.
1909: Richtte samen met onder andere Gust van Roosbroeck, Gust – later Paul Gustave – van Hecke en Paul Kenis het kosmopolitisch georiënteerde tijdschrift De Boomgaard (november 1909 – december 1911) op.
- De Ridder wordt soms beschouwd als de leider en typische vertegenwoordiger van deze `Boomgaardgeneratie’ (lees contextueel) die, komend na `Van Nu en Straks’, alleen Europees en kosmopolitisch wilde zijn.
- Redactieleden van het eerste uur waren: Edmond van Offel, Paul-Gustave van Hecke, Hugo van Walden, Gust van Roosbroeck. Later kwam de dichter Firmin van Hecke de groep vervoegen.
1910-1918: Introduceert in deze periode drie innovaties in de Vlaamse letteren: het uit Frankrijk overgewaaide dandyeske dilettantisme in de Vlaamse literatuur; de geromanceerde biografie en het literaire interview.
Het uit Frankrijk overgewaaide dandyeske dilettantisme.
- In een vijftal romans, zoals o.a. De koude Eroos (1911) en De gelukkige echt van Filiep Dingemans (1912), verbeeldde hij het leven in een grootsteedse omgeving.
- Tevens wordt een voor Vlaanderen nieuw leidmotief ingevoerd, nl. de liefde, met de hieraan verbonden dualiteit tussen het lichamelijke en het intellectuele.
Augustus 1912: Algemeen secretaris van het 32ste Nederlandsch taal- en letterkundig congres dat onder voorzitterschap van Pol de Mont in Antwerpen werd georganiseerd.
WERELDOORLOG I
1914-1918: Tijdens de hele duur van de oorlog verbleef André de Ridder in Nederland, waar hij les gaf aan het Belgische Atheneum te Amsterdam.
- Het Belgische Atheneum was een particuliere, lagere en middelbare school voor kinderen van Belgische vluchtelingen opgericht door advocaat Alberic Deswarte, medeoprichter van ‘De Vlaamsche Stem’ (zie verder). Naast onder andere René de Clercq en Willy Timmermans,was hij er als leraar handelswetenschappen en aardrijkskunde aan verbonden tot het einde van de oorlog.
- Toen hij in de zomer van 1917 vooralsnog dreigde te worden opgeroepen, bleek deze betrekking zijn redding te zijn, omdat ze werd beschouwd als dienende in het hulpleger.
1 februari 1915: Hij was één van de vijf oprichters van het dagblad De Vlaamsche Stem en nam het redactiesecretariaat waar van de oorspronkelijke redactie van dit “Algemeen Belgisch dagblad”.
- De krant stond onder hoofdredactie van de latere socialistische senator Alberic Deswarte. Tot de redactie behoorden o.m. Cyriel Buysse en René de Clercq (collega van De Ridder op het atheneum) en de krant kon bogen op een schare uitgelezen en invloedrijke medewerkers, o.m. Jules Persyn, Julius Hoste jr, Frans van Cauwelaert, Karel van den Oever, Leo van Puyvelde en Filip de Pillecyn. Het politieke programma van De Vlaamsche Stem was duidelijk: loyaliteit aan de Belgische staat en trouw aan de strijd voor en ontvoogding van Vlaanderen gaan hand in hand.
- Langzamerhand echter werd het blad omgevormd “von einem deutschfeindlichen in ein deutschfreundliches Blatt, nachdem Anteile der Zeitung von Gerretson und Wichters niederländischem Schwager aufgekauft waren.” De Ridder maakte de intriges rond het blad mee en trok zich in augustus 1915 terug. Onder de nieuwe leiding – René de Clercq en Antoon Jacob – begaf het blad zich resoluut in activistisch vaarwater.
- Alberic Deswarte, Cyriel Buysse, Julius Hoste, Frans van Cauwelaert en redactiesecretaris André De Ridder namen collectief ontslag en benadrukten hun loyauteit aan koning en vaderland.
1915: Vanaf oktober 1915 verzorgde hij voor het weekblad De Amsterdammer een vaste rubriek onder de titel “Van Vlaanderen”. Hij werkte mee aan literaire tijdschriften als Groot Nederland en Den Gulden Winckel.
De geromanceerde biografie.
- De esthetica van De Boomgaard, zoals die door De Ridder werd geformuleerd en toegepast, ook in zijn kritisch werk omvat, naast het verdedigen van de stadsroman, het dandyisme en het psychorealisme, ook een derde belangrijke innovatie in de Vlaamse letteren: de geromanceerde biografie.
- Het nieuwe genre, een herdefiniëring van de historische roman – een typisch product van de neoromantiek – werd door hemzelf beoefend in twee publicaties: Ninon de Lenclos en de Vrouwen der XVIIe eeuw (1915) en Jean de la Fontaine. Zijn vrienden en Vriendinnen – Een dichtersleven in de XVIIe eeuw (1918).
- Na hem zou vooral Paul Kenis het genre verder uitwerken.
2 maart 1916: Introductie van het literaire interview.
- Naar eigen zeggen hield Couperus niet van interviews, die hij uit den boze vond, net trouwens als portretten en kiekjes. Hij weigerde dan ook in 1913 mee te werken aan De jongere generatie, een bundel interview van E. D’Oliviera. De Ridder wist echter tot hem door te dringen.
- Het interview werd afgenomen op 2 maart 1916, gepubliceerd in Den Gulden Winckel en verscheen achteraf, bewerkt en geactualiseerd, in boekvorm bij Veen, de uitgever van De Ridders monografieën over Streuvels en Verriest uitgegeven had.
November 1917: Was een van de initiatiefnemers tot de oprichting in Amsterdam van de Belgische Moderne Kunstkring “Open Wegen – La Voie Libre”.
- De ondertekenaars van het oprichtingsmanifest waren, naast De Ridder, de schilders Willem Paerels en Gustave de Smet, de architecten Jan Pauw, Huib Hoste en Louis van der Swaelmen en de beeldhouwer Jules Vermeire.
- De kring ontstond in eerste instantie als een daad van verzet tegen de benepen en “enggeestige kunstpolitiek” van de vertegenwoordigers van de Belgische regering in Nederland. Tevens was het een poging tot groepsvorming (de vlag “Open wegen” verwijst trouwens nadrukkelijk naar de gelijknamige Latemse kunstkring, in 1902 opgericht door Karel van de Woestijne): “We wenschten paraat te zijn voor de onderneming, welke we ons voorgenomen hadden onmiddellijk na het sluiten van den wapenstilstand in België zelf op touw te zetten, ten einde daar de zege van de enig heilzame kunst te bevechten, degene waaraan we al onze krachten hadden verpand.”
- De grootse plannen die de kring koesterde, bleken in de praktijk beperkt tot een aantal concerten van kamermuziek van Vlaamse Meesters in de kleine zaal van het Amsterdamse concertgebouw. De plannen voor een tentoonstelling van ‘modernstische kunstwerken’ bleven steken in goede bedoelingen.
- De kring stierf na de oorlog een stille dood.
Februari 1919: Wanneer hij naar België terugkeert, is hij nog net geen 31, maar hij kan er prat op gaan in de Vlaamse letteren het dilettantisme te hebben geïntroduceerd, het literair interview en de geromantiseerde biografie. Bovendien heeft hij nu met “Open Wegen” concrete ervaring opgedaan met de kunstwereld.
- Hij contacteert meteen zijn vriend Paul-Gustave van Hecke. Samen zouden ze de modernistische krachten bundelen en een onuitwisbare stempel drukken op de evolutie en doorbraak van wat bekend zou worden als “het Vlaamse expressionisme”.
1920: BREUKLIJN: VAN SCHRIJVER NAAR PROMOTOR VAN HET KUNSTLEVEN. START VAN EEN WETENSCHAPPELIJKE LOOPBAAN.
- Na 1920 heeft De Ridder, afgezien van zijn vakantiefantasie ‘Der liebe Augustin’ (verschenen in 1960 in De Vlaamse Gids, waarvan hij redactielid was), geen scheppend werk meer geschreven.
- De oorlog had een omwenteling in zijn belangstelling teweeggebracht. Zijn contact met het werk van Gustaaf de Smet en Frits van den Berghe tijdens zijn verblijf in Nederland, vormde de aanzet van een carrière als criticus, kunsthistoricus en promotor van het kunstleven in Vlaanderen. Parallel ermee kan hij bogen op een rijkgevulde wetenschappelijke loopbaan als econoom.
1920-1922: Oprichting met Paul-Gustave Van Hecke van het Atelier d’Art contemporain Sélection.
- De zaak werd geopend op 18 september 1920 met een kubistische tentoonstelling waar, naast buitenlandse meesters, ook Albert Counhaye, Floris Jespers, Paul Joostens, Jozef Peeters en Prosper de Troyer aan deelnamen.
- Na twee jaar “duur mæcenaat” (dixit De Ridder), zag Sélection zich gedwongen in de zomer van 1922 de deuren te sluiten. In het nummer van november 1922 van hun gelijknamige huisorgaan klonk het bitter:
- ”De hevige economische crisis, het onbegrip van sommigen, de vijandschap van anderen hebben ons genoopt het Atelier d’Art Contemporain Sélection, aan de Koloniënstraat te sluiten, na het verlies van veel kapitaal, veel illusies en veel inspanning (…). Gejubel zal opklinken in tal van zogenaamde artistieke milieus, bij de kunsthandelaren, de kunstenaars en de kunstminnaars, nu onze denkbeelden en onze actie niet langer hun vredige, benepen koehandel in de war kunnen schoppen en hun geliefde koopwaar kunnen doen devalueren.” Het besluit klonk echter profetisch: “Wij hebben ons laatste woord nog niet gesproken.”
1920-1953: De Ridder wordt benoemd tot docent aan de Rijkshandelshogeschool te Antwerpen.
1921-1950: Aangesteld als docent aan de Koloniale Hogeschool (later: Universiteit) te Antwerpen.
1922: Sluiting van Atelier d’Art contemporain Sélection (zomer van 1922).
1922: Eind van dat jaar oprichting van de Société Coopérative Éditions Sélection. Hoofddoelstelling de uitgave van het gelijknamige tijdschrift, dat internationale faam zou verwerven.
- De Ridder en Van Hecke nemen de directie waar, het redactiesecretariaat wordt toevertrouwd aan Georges Marlier, een oudgediende van het tijdschrift Ça ira van Paul Neuhuys en vriend van Paul van Ostaijen.
- Overige aandeelhouders waren onder meer: Gust de Smet, Frits van den Berghe, Eduard Mesens, Scauflaire, Jules de Praetere, Léon Doesberg en de modeontwerpster met internationale faam Norine de Schrijver, gezellin (en later echtgenote) van Van Hecke.
- Het tijdschrift Sélection verwierf internationale faam en kon rekenen op de medewerking van Jean Cocteau, René Crevel, Max Jacob, Pierre MacOrlan, Henry de Montherlant, Pierre Reverdy, André Salmon, Tristan Tzara, Georges Ribemont-Dessaignes, Philippe Soupault, Slauerhoff, Paul van Ostaijen, enz.
- De Ridder nam een deel van de kunstkritiek voor zijn rekening, wat resulteerde in enkele nog altijd maatgevende bijdragen.
1923: Benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Faculteit van de Rechten van de Rijksuniversiteit Gent, met als leeropdracht statistiek en financiële wetenschappen.
Mandaten:
• docent faculteit Economie en Bedrijfskunde 20/10/1923-
• professor faculteit Economie en Bedrijfskunde 10/06/1926-
• docent faculteit Recht en Criminologie 12/03/1929-
• gewoon hoogleraar (in ere-opzicht) faculteit Recht en Criminologie 25/05/1934-
• buitengewoon hoogleraar faculteit Recht en Criminologie 30/09/1935-
• gewoon hoogleraar faculteit Recht en Criminologie 28/03/1938-1959
Bestuursfunctie:
• directeur-diensthoofd Seminarie voor financiële economie 1942-1959
• decaan faculteit Economie en Bedrijfskunde 1936-1949
Emeritus Universiteit Gent 20/10/1958
1925: Publicatie van Le Génie du Nord waarin hij wees op het gevaar van het Franse neoclassicisme in de schilderkunst dat slechts bezworen kon worden door de sterke inbreng van wat hij “le génie du nord” noemde, de Nederlandse traditie. Dit boekje van 75 bladzijden maakte ophef en gaf aanleiding tot allerhande polemische stellingnamen.
- Ook La littérature flamande contemporaine (1923) en Anthologie des écrivains flamands contemporains (1926) getuigen voor zijn naarstige activiteit als voorlichter. De gay of roaring twenties werden dan afgesloten met vier kunstmonografieën: La Jeune peinture belge (1929), Ossip Zadkine (1929), James Ensor (1930) en André Lhote (1931).
1945: Publicatie van de lijvige studie Laethem Saint-Martin: colonie d’artistes. Hij publiceerde voorts monografieën over onder anderen James Ensor (1944), Oscar Jespers (1948) en Jozef Cantré (1954).
Van 1947 af was hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, die de verslagen publiceerde die De Ridder maakte van de Biënnales van Venetië die hij tussen 1948 en 1960 trouw bezocht.
1 juli 1961: Overlijden van André De Ridder te Borgerhout.
Appreciatie
- André De Ridder was een veelzijdig literator: hij introduceerde als één der eersten in Vlaanderen het literaire interview (door hemzelf ‘reportagekritiek’ genoemd), de geromantiseerde biografie en het dandyisme.
- Hij liet ook verscheidene studies over Franse verschijnen, maar ook over Engelse en Duitse schrijvers (zoals de eerste studie in Vlaanderen over Rilke) . Sommige van deze studies schreef hij in samenwerking met Gust van Roosbroeck.
- La littérature flamande contemporaine (1923) en Anthologie des écrivains flamands contemporains (1926 met Willy Timmermans) tonen hem dan weer als promotor van de Vlaamse letteren in de Franstalige wereld.
- Zijn kunstkritische en kunst-historische studies omvatte talloze monografieën, waarbij enkele standaardwerken, zoals ‘Le genie du nord’ (over het expressionisme, 1925) en ‘Laethem-Saint-Martin. Colonie d’artistes (1945, meer uitgebreide Nederlandse vertaling, 1946
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- DBNL auteur – André de Ridder
- Vlaams expressionisme: André de Ridder & Paul-Gustave van Hecke IV … (blog van Henri-Floris Jespers)
- André de Ridder – Wikipedia
- Zijn academische carrière wordt in extenso beschreven in UG Memorials: De Ridder, André 1888-1961
Referenties
- J. Florquin, in Ten huize van… i (19712), interview.
- Prof. A. Musschoot, Verloop van Nu en Straks. In: Prof. Dr. M. Rutten; Prof. Dr. J. Weisgerber (red.): Van “Arm Vlaanderen” tot “De voorstad groeit” 1888-1946. Standaard Uitgeverij 1988; p.251-253.
- Manu van der Aa, André de Ridder in Amsterdam 1914-1918. In: Zacht Lawijd, literair historisch tijdschrift jaargang 14, nr 2 april/mei/juni 2015, pp. 28-51.
BIBLIOGRAFIE
De gegevens van deze bibliografie werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.
Chronologisch overzicht