Maakt deel uit van:de kempische vertellersPriester dichters in VlaanderenVlaamse Lied
August Cuppens
Beringen, 22 mei 1862 – Loksbergen, 1 mei 1924
August Cuppens was priester en schrijver van proza, poëzie en toneel.
Hij was een vurig bewonderaar van Guido Gezelle, van wie hij poëzie in het Frans vertaalde. Mede-oprichter van het tijdschrift “’t Daghet in den Oosten”.
Was initiatiefnemer bij de fusie van Dietsche Warande en Het Belfort.
Uit zijn literaire erfenis onthouden we ‘Verzekens’ van 1899, ‘Een Rooske van Overzee’ van 1904, de twee deeltjes ‘Vertelselkes’ bij Bomans en van Brusselen uitgegeven in 1906 en de beide delen van ‘Jaarkrans van Geestelijke Liederen rond den Heerd’ van 1909 en 1911.
Leverde de tekst voor de Vlaamse evergreen ‘O.L. Vrouw van Vlaanderen’ op muziek van Lodewijk De Vocht
BIOGRAFIE
22 mei 1862: Geboren te Beringen als oudste van zeven kinderen van Toon Cuppens, postbode en Rosalie Bomans, een godsvruchtige vrouw die hem ’s avonds uit de bijbel voorleest.
- Het gezin Cuppens woont ten tijde van de geboorte van August in een huisje dat tegen het college aanleunde. Wegens uitbreidingsplannen van het college wordt hun woning verkocht en verhuist het gezin naar de O.L.Vrouwestraat.
Onderwijs en opleiding:
- Lager onderwijs doorloopt hij aan de gemeenteschool in Beringen.
- Middelbaar onderwijs Sint-Roch (Ferrieres)
- Wijsbegeerte aan het Kleinseminarie te Sint Truiden.
- Theologie aan het Grootseminarie te Luik
1880: Begint zijn priesterstudies aan het Kleinseminarie van Sint-Truiden.
1881: Laat er een drama in drie bedrijven verschijnen (Sint Chrysolius of de eerste martelaar van Vlaanderen) als bijdrage van het ‘Utile Dulce’, een taalminnend genootschap, gepatroneerd door het Klein-Seminarie.
Het is op één van die bijeenkomsten dat Cuppens Guido Gezelle leerde kennen. Het is ook hier dat zijn literaire vriendschap met Jacob Lenaerts een aanvang neemt.
1884: Samen met zijn medestudenten Jacob Lenaerts en Jan Mathijs Winters (die pas in 1887 tot de redactie zal toetreden), ook “Het Limburgs Driemanschap” genoemd, sticht hij het tijdschrift ” ’t Daghet in den Oosten”, een taal- en volkskundig weekblad voor de provincie Limburg.
- E.H. Polydoor Daniels nam de materiële beslommeringen van het tijdschrift voor zijn rekening.
- Guido Gezelle stond het driemanschap met raad en daad bij.
- Op 1 februari 1885 verscheen het eerste nummer.
Met het tijdschrift hoopten ze ‘…als ’t God belieft, de herten van de Limburgers wat warm te maken voor taal en andere wetensweerdigheden’.
- De titel refereert naar de aanvangsregel te zijn voor een 14de eeuws Diets minnelied van een anonieme auteur, dat gaat over een ridder die in de vroege morgen een tweegevecht zou moeten aangaan met een andere edelman. De vader van het meisje dat hij begeert heeft zijn dochter voorbestemd aan zijn rivaal, die de ridder vermoord. Het meisje wijst de moordenaar af en wil nog liever een kloosternon worden…
- Het moet worden opgemerkt: terwijl in heel Vlaanderen een nieuwe moderne stroom vloeide waarover het tijdschrift Van Nu en Straks (1893-1901) als een vlaggeschip voer, roeiden die van ”t Daghet’ dertig jaar lang in hetzelfde schuitje over dezelfde trage beekjes door hetzelfde landschap, dat ze in vele Gezelliaanse verzen bleven bezingen. (Stefan Brijs, De vergeethoek p.90)
11 april 1886: Voltooit zijn priesteropleiding te Luik en ontvangt er ook zijn wijding op 11 april 1886.
1886-1888: Onderpastoor in het Waalse Ans.
- Vele priesters die in de 19de eeuw met de Vlaamse taal dweepten (en dus stonden voor een sociale ontvoogding van de Vlamingen), werden eerst in Wallonië aangesteld.
- In de briefwisseling met Maria Belpaire komt zijn bekommernis voor de Vlaamse ontvoogding duidelijk tot uiting. Ook het lot van de Luikse mijnwerkers – nog voor Rerum Novarum – lag hem nauw aan het hart.
1888-1895: Onderpastoor te Verviers.
1895-1899: Wordt aalmoezenier van de Zusterkens der Armen in Luik.
1898: Leert Elisabeth Belpaire kennen, met wie hij een levendige correspondentie begint en plannen smeedt om een nieuw Vlaams tijdschrift in het leven te roepen.
1898: Sticht de kring ‘Eigen leven’, een plek waar een groep geestesgenoten, waaronder Elisa Belpaire, Hilda Ram en prof. E. Vliebergh. “Mijn gedacht is dat er hier alle slag van mensen moeten zijn, niet alleen letterkundigen, professoren…maar ook anderen en bijzonder kunsteenaarszielen” schrijft hij aan Belpaire.
1899: Publicatie van zijn eerste dichtbundel ‘Verzekens’.
- Zijn poëzie is wars van alle vernieuwing en is dienstbaar aan het apostolaat, een kenmerk dat hij gemeen heeft mat zijn kompanen Jacob Lenaerts en Jan Mathijs Winters.
1899-1924: Terug naar Limburg als pastoor van Loksbergen (Halen). Hij tovert er zijn pastorij om tot een “oase in de Kempen en talrijk zijn de kunstenaars die hij daar aantrok” (Bernard Cuppens)
- Zijn interesse voor cultuur, zijn niet-aflatende ideeën en zijn onblusbare nieuwsgierigheid, zo schrijft Jef Habex in zijn Limburgs driemanschap deel IV August Cuppens, kruiste er het pad van tal van kunstenaars. Habex noemt er Karel Lateur, de broer van Stijn Streuvels, kunstenaars François Maréchal en Dirk Baksteen (de schilder van de Kempen), de componist Lode de Vocht en de kunstschilder Gaston Wallaert. En natuurlijk ook Guido Gezelle, Hugo Verriest, Stijn Streuvels, Maria Belpaire, Alice Nahon, Jef Leynen en Jozef Geurts, de directeur van het college te Beringen.
Cuppens is een bewonderaar van Gezelle van het eerste uur, in een tijd dat diens meesterschap nog niet erkend is. Naar zijn mening moesten ook Franstaligen kunnen kennismaken met Gezelle’s poëzie. Hij vertaalt in totaal 58 gedichten van Gezelle naar het Frans. Veel ervan vindt zijn weg in het Franstalige katholieke tijdschrift ‘Durendal’.
Het ruisen van het ranke riet wordt bij Cuppens:
In het decembernummer 1899 (pp 916-926) en januarinummer 1900 van het tijdschrift Durendal verschijnt er ook een lang artikel van zijn hand over Guido Gezelle en zijn dichtkunst.
Januari 1900: Op initiatief van Cuppens, dank zij de financiële steun van Maria Belpaire, en met de medewerking van Lodewijk Scharpé en Emiel Vliebergh, realiseert zich de samensmelting van het Gentse tijdschrift ‘Belfort’ en het Amsterdamse ‘Dietsche Warande’ tot ‘Dietsche Warande en Belfort’.
Door het ondersteunen van Nederlandstalige literatuur zou dit tijdschrift ook een rol spelen in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. August Cuppens laat zich in deze niet onbetuigd en zal via Maria Belpaire er bij de koningin op aandringen om gedichten van hem te verspreiden onder de soldaten aan het front.
1904: In de populaire reeks Duimpjesuitgaven (bij De Lille in Maldegem) verschijnt de dichtbundel: ‘Een Rooske van Overzee’.
- Het is een poëtisch verhaal van Margret Percy, dochter van een Ierse graaf. Cuppens heeft haar gekend als non bij de kloosterzusters te Ans, waar zij bij de verzorging van een stervende mijnwerker zelf besmet werd door gangreen en sterft. Wanneer de mijnwerker dat verneemt, bekeert hij zich. Het spreekt vanzelf dat Cuppens hierin een ideale inspiratiebron vindt.
1906: Een twaalftal door hem verzamelde Limburgse volksverhalen worden in het boek “Twaalf vertelsels op zijn Limburgsch” gebundeld. De verhalen worden tegelijkertijd ook in andere samenstelling uitgegeven. In 1923 verschijnt een heruitgave versierd met vijftig penteekeningen van G.-J. Wallaert, onder de titel “Vertellingen uit Limburg”
1908: Cuppens neemt de leiding over van “’t Daghet in den Oosten”. Met het uitbreken van de eerste wereldoorlog wordt de uitgave ervan gestaakt.
1908: De samenwerking met de componist Lodewijk de Vocht mondt uit in een eerste deel “Wintertijd” van de “Jaarkrans van Geestelijke liederen rond de haard”. De ‘Jaarkrans…’ moest een bundeling van liederen worden, bedoeld als gebed en meditatie bij de liturgie van het kerkelijke jaar.
Aldus werd de parabel van het mostaardzaadje bewerkt
Iemand nam het kleinste der zaadjes, ’t mostaardzaadje, in zijn hand en hij zaaide en dekte ’t warmpjes op zijn akkerland. En het kleinste korreltje kiemde, wies, en wies, en werd een struik groter dan al de andere kruiden van het hofbeluik. Voog’len sliepen op zijn takken, bouwden er hun nestjes in… Ook ’t oneindig Rijk des hemels heeft zo’n klein begin.1911: Tweede deel van de jaarkrans, getiteld “Lentetijd” verschijnt. Het is soberder van stijl. Het onderwerp is dan ook de Verlossing van het mensdom door Christus’ lijden.
De twee overige delen Zomertijd en Herfsttijd zullen pas in 1934 verschijnen na het overlijden van Cuppens in een uitgave verzorgd door priester-dichter Jozef de Voght.
Vermelden we ook dat Lodewijk de Vocht de componist is van het overbekende Vlaamse lied op tekst van August Cuppens: ‘O.L. Vrouw van Vlaanderen’
Liefde gaf U duizend namen Groot en edel, schoon en zoet, Maar geen één die ’t hart der Vlamen even hoog verblijden doet. Als de naam, o Moeder Maagd die Gij in ons laadje draagt Schoner klinkt hij dan al d’aandren Onze-Lieve-Vrouw van Vlaandren.1914: Door het oorlogsgeweld vlucht Cuppens naar Nederland, waar hij onderdak vindt bij de Kruisheren te Uden.
- Daar schrijft hij het 18-strofige gelegenheidsgedicht: “De Slag der zilveren helmen“, dat het gevecht doet herleven tussen Duitse en Belgische troepen te Halen op 12 augustus 1914. Halen grenst aan Loksbergen en het gedicht is een soort kroniek van deze veldslag. Aanvankelijk verliezen de Duitsers de strijd, maar ze komen terug en maken Cuppens tot gijzelaar. Na zijn ontsnapping wordt zijn pastorij volledig verwoest.
Na de Eerste Wereldoorlog vertraagt de literaire productie.
1923: Heruitgave van de Limburgse volksverhalen uit 1906 onder de titel “Vertellingen uit Limburg”.
1924: Ter gelegenheid van de herdenking van de slag bij Halen wordt het gedicht “De Slag der zilveren helmen” op muziek gezet door E. Verreydt en als cantate kleurrijk opgevoerd.
1924: Cuppens doet de traditionele eerste Meifeesten te Rutten ter ere van H. Evermarus herleven, door de tekst van het aloude mysteriespel uit de 10de eeuw te herwerken.
1 mei 1924: De dichter overlijdt op 62-jarige leeftijd te Loksbergen.
EPILOOG
6 juli 1930: Onthulling van een gedenkteken in Beringen.
Tot aan de gemeentelijke fusie van Loksbergen met Beringen droeg de Loksbergse bibliotheek zijn naam. Zowel in Beringen als in Loksbergen is er een August Cuppensstraat. Beringen heeft ook een toeristisch wandelpad onder de naam ‘August Cuppenswandeling’.
26 maart 1938: Organisatie van een Cuppens-de Vocht avond.
1962: Honderd jaar na zijn geboorte wordt in Loksbergen een grootse viering opgezet.
1963: Herdenkingsviering te Beringen
2010: Zowel in Beringen, geboorteplaats van Cuppens als in Loksbergen waar hij pastoor was, vinden bij deze herdenking allerlei activiteiten plaats: academische zitting, fiets- en wandeltochten, een tentoonstelling in de bibliotheek
Naar aanleiding van de 100ste verjaardag van de intense samenwerking De Vocht-Cuppens ,besloot het Lodewijk De Vochtfonds om de Jaarkrans van Geestelijke Liederen rond den haard eveneens opnieuw uit te geven bij Metropolis.
SMAAKMAKER
Lentedeuntje
Hebt ge niet gezien hoe de botten springen, blaârkens, lief gekruld, uit hun schubben dringen, bloesems, rood en blank, door hun boeien zingen ? Hebt ge niet gehoord hoe de merels fluiten, hoe de leeuwerik jubelend hangt te tuiten boven uwen kop roepend: ‘komt naar buiten!’ Hebt ge niet gevoeld hoe de warme stralen van de moederlijk- goede zonne dalen, ’t leven overal uit zijn kerkers halen ? Joech ! de winter is in zijn hol gekropen ! Joech ! nieuw leven in ons hert gedropen ! Joech ! ons boezems gaan met de bloesems open !Uit: Verzekens
Weg door de heide
Een brede zandweg, heel doorgroefd met graue wagensporen,
– God weet hoe oud, hoe langbereën door biemanskarren – spreidt
Zijn donkergele lengte door de heide en loopt verloren
Daar ginder, onafzienbaar verre, in diepe oneindigheid.
Bezijden aan weerskanten ligt het heidevlak te bloeien –
Een zee van purperrood gebloemte, – oneindig ook en stil.
Ja, plechtig stil, met weinig meer beweging op dan ’t stoeien
van ’t honingvolkje en geen gerucht dan heimlijk biegetril.
En rechts, heel verre, donkert blauw, haast zwart van duisterheden
En weer oneindig uitgestrekt, het dichte dennenwoud,
Omzoomd door ’t helder wet en groen der berken, slank van leden,
Door ’t leven, dunkt mij, dat de wacht om ’s wouden Doodsheid houdt.
Oneindig, boven woud en weg en heide lacht de hemel,
Lichtblauw, en hier en daar beklad met zwervend wolkgewemel,
Dat vast aan ’t purper van de hei zich zat gedronken heeft
O, zandweg, hemel, donker woud, o Kempenlandse heide,
Is ’t wonder dat wanneer ik stil en eenzaam mij vermeide
In uwe oneindigheid, mijn ziel dan Godswaarts wil en streeft ?
Uit: Verzekens (1899)
Over August Cuppens gesproken
Marie Elisabeth Belpaire vond dat als Gezelle ‘de nachtegaal van Vlaanderen’ kan worden genoemd, Cuppens het ‘blije leeuweriksken’ is.
Groot was de bewondering van zijn generatiegenoten-schrijvers (behoudens Belpaire, Streuvels en enkele anderen) alleszins niet.
Met zijn liedekens, kluchten en blijspelen, deed hij zijn naam als ‘guitig mens’ alle eer aan.
Cuppens was meer de man van plannen en ideeën:
- Zijn initiatief inzake ’t Daghet in den Oosten.
- Zijn betrokkenheid bij de boekenreeks Duimpjesuitgaven
- Stond mede aan de basis bij de fusie van Dietsche Warande en Het Belfort.
- Vertaalde Guido Gezelle naar het Frans
- Leverde bijdragen aan de tijdschriften De Banier en Vlaamsche Arbeid.
- Werkte nauw samen met de jonge componist Lodewijk De Vocht.
Meer over August Cuppens
- E.H. A.Binnewiertz, Boekbeoordeeling van ‘Verzekens‘; in: tijdschrift De Katholiek deel 115-116, 1899,
- Cl. Van Der Straeten, Aug. Cuppens en de ’t Dagheterisis; in: Limburg 1924, deel 3,
- M.E. Belpaire. August Cuppens Zes en twintig jaar Vlaamsche Vriendschap (1925);
- E.H. Lamotte, Priester-Dichter August Cuppens, in: Ons volk ontwaakt nr 27, 1930.
- L. Swerts, ‘Een parel van ons kultureel patrimonium’, in: Dat oude land (1941), p. 33-43;
- Bernard Cuppens, Priester-dichter August Cuppens, het legendarisch pastoorke van Loksbergen (1966);
- Bernard Cuppens (red.). Hulde-album priester-dichter August Cuppens (1974); Bernard Cuppens, Limburg gedenkt dankbaar Pastoorke Cuppens, in:Limburg 1973, deel 3, p.81-86.
- Piet Lauwers, ‘Priester-dichter August Cuppens herdacht’, in: Limburg 63 (1984) 5, p. 193-197;
- J. Habex. Limburgs driemanschap (dl. 4, 2000).
- Bernard Cuppens, Priester-Dichter August Cuppens, Oostland 1984 blz.10-23.
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
Publicaties
- Stefan Brijs, De vergeethoek, Atlas (2003) p. 81-87
- Jef Habex, Limburgs driemanschap deel IV: August Cuppens. Limburgse Monografieën 2000 (Elfde jaargang nr 43) -28pp.
1999-2000: In de reeks Limburgse Monografieën verschijnen vier deeltjes over het Limburgs Driemanschap. Ze zijn van de hand van Jef Habex.
- Deel I: Inleiding , Tiende jg. nr 40 (september 1999)
- Deel II: Jacobus Lenaerts, Tiende jg. nr 41 (december 1999)
- Deel III: Jan Mathijs Winters, Elfde jg. nr 42 (maart 2000)
- Deel IV: August Cuppens, Elfde jg. nr 43 (juni 2000)
BIBLIOGRAFIE
De gegevens van deze bibliografie werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.
Chronologisch overzicht
Publicaties in het tijdschrift ’t Daghet
Jaar | Titel | Vindplaats tijdschrift |
1901 | Trio van de meesterzangers. | In: ’t Daghet, XXV, 1901, blz. 85 – 87. |
1901 | Enige bedenkingen en wensen over ’t Vlaamse lied en zijn verspreiding. | In: ’t Daghet, XXV, 1901, blz. 116-118 en 129-134. |
1908 | De eerste Daghet-jongens en Guido Gezelle. | In: ‘ Daghet jrg. 24, 2de aflevering, blz.1-15 en 49-59 (1908). |
1909 | Een lesken over vergelijking bij ’t volk gehaald. | In: t’ Daghet, blz. 173-178 (1909). |
1912 | Aan ’n nieuwgewijde priester, voor eeuwig zijt ge ingelijfd | In: ’t Daghet blz. 44 (1912). |
1913 | In memorian Jan Matthijs Ballings. | In: ’t Daghet XXIX, blz. 1-38 (1913). |
1913 | Bij nonk Rikus. | In: ’t Daghet XXIX, blz. 121-124 (1913). |
1914 | Rouwdichtjes, Deken Jacobus Lenaerts. | In: ’t Daghet Nr.1 (1914). |
1914 | Van een minderbroerke die een dichter is. | In: ’t Daghet 1914, blz. 15-18 en ook in Dietsche Warande en Belfort II. |
Overzicht per genre, alfabetisch op titel
Poëzie
- Slag der Zilveren Helmen. (1915)
- Van een Waals piotje voor Leuven, ballade (1916)
- Verzekens. (1899)
Liederen
- Jaarkrans van Geestelijke Liederen rond den Haard. Muziek : Lode de Vocht, , 1ste bundel wintertijd. (1909)
- Jaarkrans van Geestelijke Liederen rond den Haard. Muziek : Lode de Vocht, , 2de bundel lentetijd. (1911)
- Jezuke’s wiegelied, tussen os en ezelken, Kerstliederen voor ’t jaar O.H. 1901. (1901)
- Jongelingenklacht en Kwezelkes wederwoord. Muziek : E. Verreydt. (1908)
- O.L.Vrouw van Vlaanderen. (1910)
- Slag der Zilveren helmen, Cantate, ter gelegenheid van den tienden verjaardag van den ‘Slag bij Haelen’ voor Soli, Koren en Orkest, tekst August Cuppens en getoonzet door E.Verreydt (1924)
- Vivat onz’ Piottekes, Mieke Pruimemond, Als een meisje ’s Maandags preutelt, ’t Is Pasen en de zon zit uit, kluchtliederen. (1908)
Proza
- De Hunnen in het Hageland, schets. (1916)
- De zeg van Hans onversaagd e.a. vertellingen. (1906)
- Een berechting bij de Zusterkes der armen. (1904)
- Een rooske van Overzee. 1904
- Hoe Sinte-Odrada ter bedevaart reed en andere vertelsels. (1906)
- Nicolas Defrecheux, de Waalsche volksdichter. (1900)
- Ter herinnering aan Alfons, Marie, Joseph Belpaire. (1904)
- Twaalf vertelsels op zijn Limburgsch. (1906)
- Uit eigen land, Hendrik en Scholtes en Bert Bart, schetsen, verhalen en novellen samen met andere Vlaamse schrijvers (1913)
- Vertellingen uit Limburg. Met vijftig penteekeningen van G.-F. Wallaert. (1923)
Toneel
- Boerke Naas en de Roover; Kluchtige tweespraak naar het liedje van Guido Gezelle (1906)
- Burgemeester Gheys voor ’t Paradijs, toneelspel in drie bedrijven. (1915)
- De Decoraties, kluchtspel. (1894)
- De droom der krijgsgevangen, vaderlandse frats in één bedrijf. (1915)
- Het feestboek van Sulleghem, blijspel in drie bedrijven. (1915)
- De molenaar van zorgeloos, klucht in twee bedrijven. (1893)
- Het Communiekantje, drama in één bedrijf. (1902)
- Het Schoothondje der Koningin. Kluchtig spel in drij bedrijven met zang. (1904)
- Knepen en streken van van Scapijn, blijspel in drie bedrijven, vrij bewerkt naar Molière. (1906)
- Lievekes kloeke vrijer, klucht in één bedrijf. (1904)
- Morgenlandsche perziken. Klucht in één bedrijf opnieuw bewerkt. (1908)
- Onze Mina, klucht in twee bedrijven. (1915)
- Sint-Chrysolius of de eerste martelaar van Vlaanderen. (1882)
- St.-Evermarus, mysteriespel uit de 10de eeuw, bewerkt en vernieuwd door A.Cuppens. (1924)
Vertalingen
- Geschiedenis der heilige Elisabeth van Ungarn, landgravin van Duringen (1207-1231) 1896 Oorspronkelijke auteur: graaf de Montalembert. Vertaald door de EE. HH August Cuppens en Guido Gezelle en met penteekeningen versierd door Jos. Damien.
- Vertaalde ook de poëzie van Gezelle naar het Frans.