Maakt deel uit van:dichters van 't Fonteintje
URBAIN VAN DE VOORDE
Blankenberge 27 oktober 1893 – Leuven 16 juli 1966
Traditionalistisch dichter, criticus en essayist.
Zijn visie op poëzie maakte dat hij vrij nauw aansloot bij de dichters van ’t Fonteintje (1921-1923).
Had als katholiek criticus grote invloed bij de nieuwe generatie van de jaren dertig.
BIOGRAFIE
27 oktober 1893: Urbain Pieter Maria van de Voorde werd geboren te Blankenberge als zoon van een notarisklerk.
Middelbare studies (moderne humaniora) te Blankenberge en te Brugge, waar hij leerling was van Julius Pée en Hendrik J. van de Wijer.
1913/1914: Eerste gedichten verschijnen in het tijdschrift de Biekorf jg 24 & 25 ‘Stervende booten’ ; ‘Avond’
WERELDOORLOG I
1915: Leraar te Oostende.
Van de Voorde behoorde, zoals vele letterkundigen van zijn generatie, tot de sympathisanten van het activisme; in december 1915 ondertekende hij de zogenaamde Zeven Punten van de Jong-Vlaamsche Beweging
1917: Wordt door toedoen van Hippoliet Meert, ambtenaar bij het ministerie van justitie te Brussel.
INTERBELLUM
1919-1920: Militaire dienst, waarna hij tot 1925 staatsambtenaar wordt bij de Dienst voor Oorlogsschade
1921-1925: Redacteur bij De Stem van Dirk Coster met wiens ethiek en humanisme hij zich verwant voelde.
- Dirk Coster (1899-1940) was een Nederlands publicist. Coster was tussen de twee wereldoorlogen hoofdredacteur van het tijdschrift De Stem (1921-1941), dat wel eens beschreven werd als “bolwerk van de ethisch humanistische richting”. Zelf stelde hij in 1915: “Litteratuur is de openbaring van den mensch, al wat hij is en wat hij kan zijn, vanaf zijn duisterste diepten tot aan zijn hoogten waar iets goddelijks begint” (geciteerd in P de Wispelaere Van Stem tot Anti-stem, p.22.)
1921: Debuteert als dichter met de verzenbundel “De haard der ziel“, een bundel die nog sterk onder invloed staat van Karel Van de Woestijne en het symbolisme.
- Thema: Het bewustzijn van zijn onheelbare romantische gespletenheid.
- Vormelijk gegoten in strak gebeeldhouwde sonnetten – waarin de banaliteit van de beeldspraak, de stroefheid van zinsbouw en versritme evenaart.
1924: In Diepere krachten, zijn tweede bundel, krijgen we een meer meditatieve sfeer.
- Duidelijk wordt dat de dichter geleidelijk aan tot een synthese wil komen van de dualismen lichaam-ziel, zintuigen-geest, gevoel-rede en vorm-inhoud.
Zijn latere bundels (Eros Thanatos, 1943); in De gelieven (1951) en Metamorfosen (1956) laten zien hoe de dichter – in streng classicistische strofische – vormen zoekt naar de drijfveren en het wezen van het menselijk bestaan. Drie motieven komen hierbij op de voorgrond: liefde, dood en God.
1925-1944: Werkzaam als ambtenaar aan het Ministerie van Onderwijs bij de afdeling kunsten en wetenschappen. Zal in 1944 omwille van culturele collaboratie tijdens WO II uit zijn functie ontzet worden.
1926: Publicatie van een psychologische novelle: “Het meisje Lea“.
DE JAREN DERTIG
Vanaf 1930 is Urbain Van de Voorde – afgezien van een drietal dichtbundels – voornamelijk actief als essayist en polemist.
Als criticus – essayist heeft hij in de jaren dertig een grote invloed op de nieuwe generatie. Fel gekant tegen de moderne stromingen zoals expressionisme, surrealisme, dadaïsme, de dichters van De Tijdstroom en experimentele poëzie, wordt hij in de modernistische kringen hierom herhaaldelijk beschimpt.
- Zijn Modern, al te modern, is een kritiek der Vlaamse poëzie van 1923-’30; Keerend Getij behandelt de jaren van 1931-’41.
- Van de Voorde ’s basisstelling, waartegen hij zijn ‘critiek der Vlaamsche poëzie’ aftoetst, is zijn overtuiging dat kunst een intens beleefde levenskunst is, waarbij de mens zich bewust wordt van zijn eeuwige bestemming en daardoor aangezet wordt tot het belijden van de eeuwige christelijk-humanistische waarden. Het gaat hem om niet minder dan de herleving van de christelijke middeleeuwen toen het ware, het schone en het goede nog één waren, althans volgens hem.
1930: Onderstreept als één der eersten de platonisch-erotische component in Gezelle’s poëzie.
- Hij deed dat eerder al in 1926 in een essay getiteld Guido Gezelle, maar explicieter in Gezelle’s eros.
Daarin een beschouwing tot verklaring van Gezelle’s jarenlang stilzwijgen als dichter, niet omdat de kerkelijke overheid hem tegenwerkte, doch voortvloeiende uit zijn eigen gesteldheid. Hij haalt daarbij Gezelle’s gedicht aan, voor Eugeen van Oye, zijn vriend, onder de titel:
DIEN AVOND EN DIE ROOZE,
met als slot:
Noch nooit een blom zoo schoon,
van u
gezocht, geplukt, gelezen,
als die dien avond blonk op u,
en mocht de mijne wezen!
Ofschoon, zoo wel voor mij als u,
– wie zal dit kwaad genezen! –
een uur bij mij, een uur bij u,
niet lang een uur mag wezen;
ofschoon voor mij, ofschoon
voor u,
zoo lief en uitgelezen,
die rooze, al was ’t een roos van u,
niet lang een roos mocht wezen;
toch lang bewaart, dat zeg ik u,
’t en ware ik ’t al verloze,
mijn hert drie dierbre beelden: u,
dien avond – en – die rooze!
1936: Het pact van Faustus is een essay van cultuurhistorische en filosofische aard, dat wegens vermeend plagiaat fel gecontesteerd werd.
WERELDOORLOG II
Literair is zijn productie in deze periode zeer divers:
- als dichter laat hij de bundel Eros Thanatos verschijnen (1943);
- als criticus ‘De poëtische inspiratie, gevolgd door ” Poëzie en anti-poëzie “’ en ‘Keerend getij. Critiek der Vlaamsche poëzie 1931-1941’ beiden in 1942;
- als essayist kunnen we ‘Herkomst der hedendaagsche Vlaamse schilderkunst’, ‘De nationale traditie in onze beeldende kunsten’ en ‘Frankrijks dubbele ziel’ noteren. Alle drie uit 1943. Er verschijnen ook 2 kunstmonografieën, ééntje over Albert Servaes (1943) en ééntje over Alice Frey (1944).
Als journalist wordt hij tijdens de Tweede Wereldoorlog vast medewerker aan Westland en publiceert hij occasioneel in De Vlag. Beide periodieken zijn overtuigd collaborerend.
In september 1944 wordt hij wegens culturele collaboratie uit zijn functie als ambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs ontzet.
NA WERELDOORLOG II
1947 – 1952: Redacteur kunst en letteren bij het dagblad “De Standaard” aanvankelijk schrijft hij onder het pseudoniem Sirius. Hij zal ook na zijn pensionering tot aan zijn overlijden aan de krant meewerken.
Levert tevens bijdragen aan verschillende Vlaamse en Nederlandse tijdschriften.
1 december 1963: de 70-jarige Van de Voorde wordt gehuldigd door de Vereniging van Westvlaamse Schrijvers te Brugge en ontvangt de erepenning en het erediploma van de nationale vereniging voor het auteursrecht Sabam.
12 januari 1964: Viering van de schrijver door zijn geboortestad Blankenberge.
16 juli 1966: Urbain Van de Voorde overlijdt ten gevolge van een hartfalen te Leuven.
BEKRONINGEN
1930: Deelt met Gerard Walschap de Eeuwfeestprijs voor Vlaamse letterkunde;
1935: De vijfjaarlijkse staatsprijs voor kritiek en essay voor het tijdperk 1931-1935
SMAAKMAKER
Uit Diepere krachten (1924)
Alles doorleefd en niets geheel genoten; alles doordacht en niets geheel verstaan. ‘k voel dag aan dag de leegte in ’t hart vergrooten, maar nog geen deemoed in me, en zelfs geen traan. ‘k Wrok nog om smart en wegbrokklenden waan. ‘k Woel nog, ’t diepst wezen der natuur te ontblooten. – Wen heeft me ’t spel van ’t vlees genoeg verdroten dat kalm en diep ‘k mijn aardschen weg kan gaan ? Wat zult gij, God, mij dwerg onder de dwergen, in wien uw glans ligt met veel nacht in strijd, tot schreiens toe met werelds weelde tergen, en wat aan trotsverzake’, aan Liefde vergen, voor puur, heel na haar eerste majesteit, mijn ziel weer strandt voor uw stille eeuwigheid ?
De nacht gloort als gepolijst zwart marmer
Uit: Verspilde gloed. (1964)
De nacht gloort koud als gepolijst zwart marmer, De sterren, wier geheim geen droom meer teelt, maken mij nog een lieve illuzie armer met het precieze va hun roerloos beeld. O mathematische Orde, niets verheelt gij van den waan dat hoedt ons een Beschermer; mijn bloed vloeit niet meer inniger en warmer, als toen ‘k mij, zalig, dacht door ’t licht gestreeld, dat op mij, stillen knaap, uw diepten stortten. Dat slechts de dood ons weedom kan bekorten weet nu de man, wiens laatste heildroom vlood. O sterren, macht van ruiten en trapezen, uw strakke lijning is het die mijn wezen onwrikbaar spreekt van ’t eeuwge van den nood….
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
Referenties
- Prof. Dr. M. Rutten; Prof. Dr. J. Weisgerber (red.): Van “Arm Vlaanderen” tot “De voorstad groeit” 1888-1946. Standaard Uitgeverij 1988.
- Arno Kuypers, Over de jonge Dirk Coster, in: ZL Literair historisch tijdschrift jg.4 nr 1 p.25-47
BIBLIOGRAFIE
Woordje vooraf
- De bibliografie bestaat uit twee rubrieken
- Het chronologisch overzicht
- Een overzicht per genre alfabetisch op titel met vermelding van datum van publicatie
De gegevens van deze bibliografie werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
- POËZIECENTRUM vzw – Gent
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.
A. Chronologisch overzicht
B. Overzicht per genre alfabetisch op titel met vermelding van datum van publicatie.
Poëzie
- De gelieven. (bundel) 1951
- De haard der ziel. (bundel) 1921
- Diepere krachten. (bundel) 1924
- Eros Thanatos. (bundel) 1943
- Het donker vuur. (bundel) 1928
- Metamorfosen. (bundel) 1956
- Per umbram Vitae. (bundel) 1929
- Verspilde gloed. (bloemlezing) 1964
Novelle
- Het meisje Lea. 1926
Essays
- De nationale traditie in onze beeldende kunsten. 1944
- Albert Servaes, of: Het religieus expressionisme. 1943
- Frankrijks dubbele ziel. 1943
- Herkomst der hedendaagsche Vlaamsche schilderkunst. 1943
- Keerend getij. Critiek der vlaamsche poëzie 1931-1941 1942
- De poëtische inspiratie, gevolgd door ” Poëzie en anti-poëzie ” 1942
- Vorm en geest. 1939
- ‘k Heb menig uur bij u… Essay’s over boeken en gedachten. 1937
- De Duitsche Letterkunde sinds 1914. 1936
- Guido Gezelle. 1926
- Critiek en beschouwing. Eerste bundel. 1930
- Gezelle’s eros of De leeraarstijd te Roeselare. 1930
- Charles De Coster en de Vlaamsche idee. 1930
- Een mysterie in de Vlaamsche Kunst ; het raadsel van den Meester van Flémalle. 1931
- Critiek en beschouwing. Tweede bundel, Gezelle-Bundel. 1931
- Modern, al te modern: critiek der Vlaamsche poëzie, 1923-1930. 1931
- Essay over Karel Van de Woestijne. 1934
- Ruusbroec en de geest der mystiek. 1934
- Het pact van Faustus. 1936
Monografieën
- Alice Frey. 1944
- Rik Slabbinck 1962
- Ferdinand Schirren. 1963
- Hubert Malfait. 1963
- Hélène Riedel 1963