Maakt deel uit van:de realistische generatieOrangisme rond 1830vrouwelijke auteurs
Maria Doolaeghe
Diksmuide, 25 oktober 1803 – Diksmuide, 7 april 1884
Maria Van Ackere –Doolaeghe was een romantische dichteres, liberaal orangiste en flamingante.
Men noemde haar –wat overroepen- de Vlaamse Sappho of Vlaamse Dubitade.
Ze was de enige dichteres van haar tijd die opgenomen was in mannelijke instituties zoals de rederijkerskamers.
Na de spraakmakende ode ‘Aen de Belgische dichters’ (1834) verscheen in 1840 haar eerste gedichtenbundel ‘Madelieven’. De tweede bundel ‘De Avondlamp’ verscheen in 1850, waarna nog een viertal verzamelbundels volgden.
Bekend en gewaardeerd om haar vele gelegenheidsverzen.
Ook leverde ze tal van bijdragen aan literaire tijdschriften in Vlaanderen en Nederland.
Maria Doolaeghe was een liberale orangiste, die zich in 1830 expliciet pro-Nederlands opstelde.
Pas na 1839, toen ze vaststelde dat de Nederlandse letteren ook in België konden heropleven, heeft ze zich bij de nieuwe toestand neergelegd en zelfs haar aanhankelijkheid aan de Belgische dynastie in verzen uitgesproken.
Toch bleef ze een overtuigde flamingante, wat zich o.m. uitte in haar enthousiaste deelname aan de gezamenlijke Nederlandse taal- en letterkundige congressen.
Haar ideeën over de vrouw waren liberaal vooruitstrevend: ze was o m overtuigd van de noodzaak om het onderwijs voor de meisjes uit te breiden.
BIOGRAFIE
25 oktober 1803: Geboren te Diksmuide, als dochter van Jean-François Doolaeghe , pottenbakker en Antonia Igodt als oudste van vier kinderen.
Volgt de lagere school te Diksmuide en twee jaar “pensionaat” te Ieper (de kostschool van de Ronsbrugge-dames)
1818: Overlijden van haar vader
- Met het overlijden van haar vader werd haar schoolopleiding stopgezet. Ze komt terug naar huis om er als oudste kind haar moeder, die een handel in aardewerk dreef, in de zaak en het huishouden te helpen.
- Haar verdere opleiding gebeurt privé : haar vroegere onderwijzer en dorpsrederijker, meester P.J. Gheysen, leert haar zeer vroeg alexandrijnen te schrijven, en de bekende rederijker-dichter David de Simpel, leidt haar in in de dichtkunst, terwijl Lodewijk de Roo, de plaatselijke notaris, haat toegang verleent tot zijn bibliotheek.
HAAR LITERAIR DEBUUT SPEELDE ZICH GEHEEL IN DE REDERIJKERSKRINGEN AF.
De kwaliteit van haar dichtwerk – ook haar engagement voor de Nederlandse taal – maakte dat zij vrij snel aanvaard werd als dichteres – de enige dichteres eigenlijk – in de uitsluitend mannelijke instituties zoals de rederijkerskamers.
- Ze wordt tot erelid benoemd van een aantal West- en Oost-Vlaamse rederijkerskamers: want als vrouw kan ze geen gewoon lid worden.
- Een bijkomende beperking was de heersende etiquette: als ongetrouwde vrouw kan ze niet in het openbaar optreden en dus niet aanwezig zijn op de proclamatie, wat een vereiste is om het eremetaal in ontvangst te kunnen nemen. Bij afwezigheid gaat de prijs immers naar het volgende bekroonde werkstuk.
6 augustus 1826: Haar eerste inzending – het werkstuk “Opkomst, groei en bloei der Dichtkunst” – voor de wedstrijd uitgeschreven door de rederijkerkring ‘Getrouwen van Herten’ te Ieper, is meteen prijs.
- Ze verwerft de eerste prijs, maar ingevolge de strenge regels met betrekking tot dergelijke dichtwedstrijden – om gelauwerd te kunnen worden moest men op de proclamatie aanwezig zijn, maar gebonden aan de etiquette kon ze als ongetrouwde vrouw niet in het openbaar optreden – gaat de medaille naar De Simpel die hem dan achteraf aan Doolaeghe bezorgt. (O Tempora o mores !!)
3 augustus 1828: Haar tweede inzending“Lofzang op Homerus”, wordt opnieuw als eerste gerangschikt, maar wegens niet aanwezig op de prijsuitreiking gaat het eremetaal naar een zekere Pieter Wylliezoon.
DOORBRAAK
1933: Verwerft ruime bekendheid met haar ode ‘Aen de Belgische dichters’, het inleidende dichtwerk van het nieuwe tijdschrift Nederduitsche letteroefeningen. Het is een hulde aan oude en jongere Vlaamse schrijvers en een oproep mee te werken aan de herleving van de Nederlandstalige poëzie.
Neen ! de eedle taal van Nederland
Zal nooit in ’t nachtlyk duister zinken
En verder
Geteisterd door den vloekbren Mars,
Ligt Zuid en Noord aan een gespleten;
Maer, kunstmin voert de dichtren dwars
Door schutgevaerte en vestingketen,
Weer bieden zy elkaer de hand,
Als kindren van één vaderland
Het gedicht brengt zoveel geestdrift teweeg dat haar mannelijke collega’s haar met huldeverzen overladen: Van Duyse noemt haar ‘De Vlaamse Dubitade’ (naar de pottenbakkersdochter uit Cycione die de eerste tekening uit de geschiedenis zou hebben gemaakt), Rens noemt haar de ‘Belgische Sapho’, Blommaert de ‘Corinna dezer eeuw’ naar de Griekse lierdichteres.
Het volledige gedicht en een bespreking ervan kan men lezen in DBNL
Orangiste, flamingante
Van Ackere betreurde de scheiding tussen Noord en Zuid zeer sterk. Ook in haar brieven vinden we haar orangistische overtuiging terug. Pas na 1839, toen ze vaststelde dat de Nederlandse letteren ook in België konden heropleven, heeft ze zich bij de nieuwe toestand neergelegd en zelfs haar aanhankelijkheid aan de Belgische dynastie in verzen uitgesproken. Wel blijft ze de Vlaamse taalrechten verdedigen en ligt het gebruik van het Nederlands op het publieke domein van onderwijs en staat, haar nauw aan het hart.
In meerdere van haar bijdragen aan tijdschriften als De Eendragt, Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, De Vlaamsche Kunstbode en De Vlaamsche School, vindt men daar echo’s van.
1934: Opent – na de dood van haar moeder – met haar zuster een kruidenierswinkel, die ze ook na haar huwelijk in 1836 met Bruno van Ackere (1807-1880), een geneesheer uit Kortrijk, voortzet.
In diezelfde periode werden, – op voorspraak van Frans Rens (1805-1874) -, meer dan zestig gedichten van haar opgenomen in het Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje, een jaarlijkse almanak die vanaf 1834 in Gent verscheen.
3 augustus 1835: Zendt voor de rederijkerskamer Yver en Broedermin een gedicht in, “De Belgen beminnaers van Kunsten en Wetenschappen”. Het waren echter Rens en Franz Jozef Blieck die bekroond werden.
1935: Eerste prijs voor haar inzending “Treurzang op het afsterven van den dichter J.B.J. Hofman” voor de rederijkerskamer ‘De kruisbroeders’ te Kortrijk.
Haar laatste bemoeienis met de rederijkerskamers vond plaats bij De Zuigelingen van Polus uit Zottegem met “De dood van Graef Egmont”. Prudens van Duyse kreeg toen de eerste prijs, zijzelf de tweede.
1935-1936: Interessante sentimentele briefwisseling tussen Frans Blieck en Doolaeghe, terwijl Van Duyse (als mededinger) met beiden ook contact onderhield.
- Zowel Frans Blieck als Van Duyse dongen naar haar hand. Blieck zou zelfs in 1835 kortstondig met haar zijn verloofd. Toch zal zij in 1836 met geen van beiden huwen. maar wel met Bruno Van Ackere, vroed- en heelmeester te Kortrijk, die haar een zorgeloos bestaan verzekerde.
- Waarschijnlijk bemoeilijkten ook haar familiale en handelsverplichtingen, samen de zorg kwam voor een oom en een gehandicapte jongste broer, een huwelijk met één van beide dichters.
- Blieck was door de afwijzing diep getroffen en formuleerde het zo: ‘Wy zyn beiden gefopt geweest door eene arglistige vrouw. Zy scheen ons te beminnen, en wy waren slechts ’t voorwerp eener vuige speculatie’ (Blieck aan Van Duyse, Wervik, 27 mei 1836 [Letterenhuis]
- Van Duyse zal Doolaeghe blijven helpen als literaire mentor en bemiddelaar bij verschillende van haar publicaties. Tevens fungeerde hij als corrector en promotor van haar teksten.
Het is jammer dat haar overige uitgebreide briefwisseling (een tweeduizend stuks) door oorlogsomstandigheden in het belegerde Diksmuide tijdens WO I vernield raakte.
SUCCESVOL EN GELIEFD. CONSTANTE PRODUCTIE VAN VADERLANDSE EN DIDACTISCHE POËZIE, AANGEVULD MET VEEL GELEGENHEIDSVERZEN
1936: Huwelijk met Bruno van Ackere, vroed- en heelmeester te Kortrijk, later chicoreifabrikant en lid van de gemeenteraad. Het wordt een harmonieus huwelijk, dat haar ook, naast haar eigen handel in onder meer fournituren, boter en chicorei, enige welvaart verschaft. Het huwelijk krijgt twee dochters en een zoon: Pharaïlde, (1837-1911), Fanny (1840 – 1869) en Robert (1847 – 1867)
Vrouwelijk schrijverschap in de negentiende eeuw
Doolaeghes situatie is illustratief voor het vrouwelijk schrijverschap van die tijd. Het dichtwerk komt vaak in de verdrukking omdat vrouwenwerk, huishouden, gezin en in dit geval de handel altijd boven het schrijven wordt gesteld, ook door de vrouwen zelf. ‘wee de vrouw die immer hare huishouding verzaekt of verwaerloost om liehebbery den teugel te vieren’ schrijft ze ergens in Madelieven (1840).
Dichten en schaven aan teksten kan veelal enkel in de avonduren, wat dan ook de titel van bundel De Avondlamp (1850) verklaart.
“Eene der aanwezige dames stelde voor het boek met den titel van De Avondlamp in de wereld te zenden, eene zinspeling op de stonden waarin die stukken, meestal des zondags, vervaerdigd werden. De besluiten aen tafel genomen hebben tenminste de verdienste van meestal kort en, dikwyls, goed te zyn. Men weet dat zij meermalen vaderlandsch geweest zyn. Tot dusver de verklaring van de titel.” (de Eendracht: veertiendaegs tydschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen (auteur onbekend, september 1850, 33)
Het hoeft dus ook niet te verwonderen dat het allemaal herenconnecties zijn, die de rode draad vormen van Doolaeghes literaire carrière: van de introductie in de rederijkerskamers (De Roo), de uitgave van De Avondlamp (Van Duyse), later de publicatie van de bundel Vereenigde dichtwerken (1876) door de Rotterdammer Jan Wap (1806-1880) en tot slot de revisie van haar laatste bundel Jongste dichtbundel (1884) door Joannes Nolet, eveneens Rotterdammer
1840: Een eerste bundel met eerder verspreid gepubliceerde dichtwerken: ‘Madelieven’
Het boekwerk bevat de tot dan toe geschreven dichtwerken zoals huiselijke huwelijkstafereeltjes als Moederliefde en Moederwellust en haar geestdriftige lofzang huwelijkszaligheid
…
Neen, ’t was geen logenbeeld, dat ziel en zin mij streelde,
Toen ik mij ’t zoet genot der huwelijksmin verbeeldde,
Eer nog een lieve hand met mij den echtknoop sloot.
De hoogre zaligheid, die in ’t verschiet zich bood,
Was maar een flauwe schijn van ’t heil, dat gij doet smaken,
Mijn trouwe boezemvriend! Geen andre zielsvermaken
Zijn buiten mij uw doel. Uw liefdrijk huisgezin
Houdt voor uw deugdzaam hart een reine vreugdbron in.
…
De bundel heeft zowel in Vlaanderen als in Nederlands een groot succes
1849: Palfyn. Een vaderlandsch gedicht verschijnt afzonderlijk in een fraaie uitgave. Het is een klassieke lofdicht voor heelmeester en anatoom Jan Palfyn, die bekendstaat als de uitvinder van de parallelle verlostang.
- Opvallend is de lyrische intro van het gedicht waarin de dichteres zich manifesteert als de sympathiserende moeder met verzen uit het hart gegrepen: ‘Ik ook ben moeder: ’t zegt genoeg, opdat ik kniel’ / Voor u’. Dan volgt een lang tafereel waarin Palfyn zelf verschijnt om een vrouw in barensnood van een gewisse dood te redden.
- Het gedicht is tevens opgenomen in de verzamelbundel De avondlamp.
1850: Tweede dichtbundel De avondlamp
Over Van Duyse’s engagement in de publicatie van De avondlamp schrijft hijzelf in diezelfde Eendracht (22 september 1850, 33) :
“Men bracht aldaerby het instellen van een ridderlyke feestdronk […] den wensch uit dat mevrouw Van Ackere de dichtstukken, sedert het uitgeven harer Madelieven (1840) vervaerdigd, in een bundel mogt verzamelen. De dichteresse stemde erin toe, indien een harer letterkundige vrienden die taek op zich wilde nemen. Aen de vereerende uitnoodiging, my deswege gedaen, kon ik my niet onttrekken”.
Verschillende gedichten uit deze bundel worden op muziek gezet. Bij twee ervan Soldatenlied en Landmanslied gebeurt dat door Peter Benoit
1862: Bij Vander Haeghe te Gent verschijnt de plaquette Sinte Godelieve, Vlaemsche legende uit de XIde eeuw in een voor die tijd hoge oplage van 800 exemplaren. Toch raakt het werkje snel uitverkocht.
1868-1869: Er volgen nog twee bundels Winterbloemen (1868) en Najaarsvruchten (1869), die beiden haar in tijdschriften verspreide dichtwerken samenbrengen.
1876-1878: Bij de gebroeders Belinfante te Den Haag verschijnt een uitgave in drie delen van haar verzameld dichtwerk, wat haar ook daar bekendheid en waardering bracht.
- Het eerste volume draagt als titel Madelieven en Avondlamp; het tweede najaarsvruchten en Winterbloemen, en het laatste Nieuwste gedichten met de meest recente niet eerder gepubliceerde gedichten.
- Het laatste deel opent met een hoofdstuk herinneringen waarin enkele interessante biografische notities en een hommage in verzen van Wap voor de dichteres.
5 november 1881: De regering benoemt haar tot Ridder in de Leopoldsorde. Dit is een primeur: zij is de eerste vrouwelijke letterkundige die deze eer te beurt valt.
8 november 1881: De gemeenteraad van Diksmuide beslist om de straat waar ze is geboren voortaan Maria Doolaeghe straat te noemen en platst een herinneringsplaquette aan de gevel van haar geboortehuis. De pers en schrijvers uit Vlaanderen en Nederland zijn present om dit evenement op te luisteren.
- Naamgeving in 1924 (zie gemeenteraadszitting 11.04.1924) naar dichteres Maria Van Ackere-Doolaeghe (1803-1884) die in het huis op de hoek met de Paaphoekstraat (thans Fuseliersstraat) woonde (zie Maria Doolaeghestraat nr. 4, gedenkplaat). Ze kreeg in 1880 de onderscheiding “Ridder in de Leopoldsorde” en van dan af werd de zogenaamde “Patersstraat” naar haar genoemd (dus slechts een deeltje van de huidige straat). Agentschap Bron: Onroerend Erfgoed 2021: Maria Doolaeghestraat [online] https://id.erfgoed.net/themas/9028 (Geraadpleegd op 15-06-2021)
1883: Een feestcomité wil haar 80ste verjaardag vieren. Omwille van de fragiele gezondheidstoestand wordt het feest gevierd in beperkte kring op 16 december 1883.
- Tijdens de ceremonie biedt Emanuel Hiel, één van de twee voorzitters van het comité, haar een album aan waaraan vele schrijvers, schilders, beeldhouwers, componisten hun medewerking hadden verleend. Onder de Nederlandse schrijvers merken we namen op van Nicolaas Beets en Johan Bohl.
1884: Ondanks haar hoge leeftijd en zwakke gezondheid slaagt ze erin om nog een dankwoord in verzen te stellen en in maart een voorwoord te schrijven bij haar laatste bundel ‘Jongste gedichten’
- Van de 133 gedichten die deze bundel bevat zijn er een 50-tal die – hoewel geschreven voor 1875 – niet zijn opgenomen in de editie van Belinfante, wellicht omdat hun waarde eerder documentair is.
- De bundel verschijnt enkele dagen voor haar overlijden. De auteur kan nog een exemplaar in ontvangst nemen.
7 april 1884: Overlijdt te Diksmuide.
Maria Van Ackere-Doolaeghe werd begraven op 12 april te Diksmuide onder massale aanwezigheid van lokale besturen, Vlaamse literaire genootschappen en afvaardigingen van liberale politieke afdelingen.
Epiloog
Ondanks het feit dat zowel haar werk als zijzelf grotendeels in de tijd is weggedeemsterd, blijft haar talent onmiskenbaar, haar inzet en werkkracht indrukwekkend.
- Haar ideeën over de vrouw waren vooruitstrevend: ze was overtuigd van de noodzaak het onderwijs voor de vrouw uit te bouwen.
- Haar verzen over moederschap en gezin, over sociale toestanden, over arbeiders en hun beroepen, en over haar verdediging van het feminisme zijn voor die periode zeker opmerkelijk, ontroerend en doorvoeld. Maar haar vaderlandse poëzie, met zijn opgeschroefde heldenverering komt zeer overdreven over.
- Haar literaire leermeesters waren onmiskenbaar Willem Bilderdijk, Jan Frederik Helmers, Hendrik Tollens, Petrus De Génestet en Alphonse de Lamartine. Vooral haar bundels ‘Madelieven’ (1840) en de ‘Avondlamp’ (1850) zijn nog wel te smaken; ‘Winterbloemen’ (1868) is reeds een ouderdomswerk.
BEKRONINGEN
- 1835: Koninklijke Maetschappy van Rhetorica, “Kruisbroeders”, “Minlijk van herte” (Kortrijk) voor Treurzang op het afsterven van Jean Baptiste J. Hofman.
- 1857: Koninklijke Maetschappy van Schoone / Fraeye Kunsten en Letteren (Gent) voor De schoone kunsten in België (gedicht voor een cantate)
Bron: Frans Heymans, Het goud van de Vlaamse letteren. 170 jaar prijzen voor de Nederlandse literatuur in België (1830-2000). Snoeck-Ducaju & Zoon, Gent, 2001.
MEER OVER Maria Van Ackere-Doolaeghe
- G. Debreyne-Dubois, Poésies de Madame V.A., née Maria Doolaeghe (1867);
- E. van Bergen, Eene Vlaamsche dichteres, mevr. Van Ackere-Doolaeghe (1883);
- F. van den Weghe, ‘Dubitade’, in Eigen beelden en schetsen (1904);
- P. Couttenier, ‘Maria-Francisca Doolaeghe, de Belgische Sappho’, in: R. Schenkeveld-van der Dussen (red.). Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 (1997), p. 835-846.
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- Maria Doolaeghe – dbnl · digitale bibliotheek voor de Nederlandse …
- L. Goemans, in Biographie Nationale de Belgique, 26 (1936-1938);
- Doolaeghe, Maria – NEVB Online
Referenties:
- Ada Deprez: Walter Gobbers; Karel Wauters (red.): Hoofdstukken uit de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw. Deel 3. KANTL Gent 2003.
- Liselotte Vandenbussche: Het veld der verbeelding. Vrijzinnige vrouwen in Vlaamse literaire en algemeen culturele tijdschriften. KANTL 2008.
- Janneke Weijermars, ‘Enkel om U te verplichten’. Wederkerigheidin de correspondentie van Prudens van Duysse. In: Zacht Lawijd, jg. 17 nr 4, december 2018, pp71-92, Antwerpen, Letterenhuis.
- Willem van den Berg & Piet Couttenier, Alles is taal geworden, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam (2009), pp 317-322.
SMAAKMAKER
Gelyk een Roos.
Gelyk een roos in ’t groene veld, Aen d’eenzaemheid gewend, Door eenen storm wordt neêrgeveld In ’t midden van haer lent; Dit lot is aen een maegd besteld Die de liefde niet en kent. Wien heeft het leven ooit behaegd ’t En zy hy heeft bemind? En die geen ware liefde draegt, Kiest immers eenen vrind. Zeg my, wie is uw lief, o maegd, Die plaets in uw herte vindt? Schoon dat gy met myn woorden spot, Uw hert zal u verraên, De pylen van den minnegod En kunt gy niet ontgaen. De liefde, neen, dat magtig lot Kunt gy niet wederstaen.
BIBLIOGRAFIE
De bibliografische gegevens werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto
Chronologisch overzicht
POSTUME UITGAVEN
Aanwezigheid in bloemlezingen uit de 19de en 20ste eeuw
- In ‘Onze dichters’ uit 1880: 7 gedichten.
- In Vermandels ‘Vlaemsche poëtiek’ van 1854: 3 gedichten.
- Bij Heremans twee
- Bij Westerlinck nog één
- Bij de moderne estheet Gilliams geen enkel meer.
- In Spiegel van de Nederlandse poëzie uit 1979: één lang gedicht
Vanackere Doolaeghe in vertaling
Vertalingen naar het Duits
- De gedichten ‘Mutterliebe’ (uit de bundel Madelieven) en ‘Mädschen’ (uit het Gents Jaarboekje 1855 in: Ida von Dürings-feld, Von der Schelde bis zur Maas. Das geistige Leben der Vlamingen seit dem Wiederaufblühen der Literatur (Leipzig, Ad. Lehmann; Bruessel, Fr. Ciaassen, 1861), III, pp. 1-7.
- Luise von Plœnnies, Reise Erinnerungen aus Belgien (Berlin, Verlag von Duncken und Hum-blet, 1848), pp. 99-101. Bevat een korte bespreking van de auteur Van Ackere met een paar verzen in vertaling
Publicaties in tijdschriften
Bron: Liselotte Vandenbussche: Het veld der verbeelding. Vrijzinnige vrouwen in Vlaamse literaire en algemeen culturele tijdschriften. p.415-435;
- De Eendragt/De Eendracht, 1846-1879: 4 publicaties
- Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle 1878-1897: 8 publicaties
- Onze Vlag, 1884: 3 publicaties
- De Toekomst 1857-1898: 21 publicaties
- Vlaamsch Museum, 1875: 1 publicatie
- De Vlaamsche Illustratie, 1886-1893: 1 publicatie
- De Vlaamsche Kunstbode, 1871-1913: 36 publicaties
- De Vlaamsche School, 1855-1901: 10 piblicaties
- De Zweep, 1869-1888 (1959): 2 publicaties
Details
De Eendragt/De Eendracht, 1846-1879
‘Bij het afsterven van mijn ouden vriend Rens’ | De Eendracht 29 (1875), 58 |
‘Het 70ste verjaarfeest van den Hollandschen dichter Dr Wap, gevierd op den eersten mei 1875’ | De Eendracht 29 (1875), 103-104 |
‘Ter nagedachtenis van vrouwe Jacqueline Wap-Guljé, echtgenoote van dr. J.J.F. Wap’. | De Eendracht 30 (1876), 94 |
‘Aan Karel Bogaerd den dichter van den Zomerkrans, eerbiedig opgedragen aan Hare Majesteit’. | De Eendracht 30 (1876), 102 |
Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle 1878-1897
‘Mijnen vriend, den Dichter Doctor Wap’ | NDKH 1 (1878-1879), 121 |
‘Dr J.J.F. Wap herdacht in België’. | NDKH 3 (1880-1881), 9-12 |
‘Het Februari-Viooltje’ | NDKH 4 (1881-1882), 145-146 |
‘Wilhemina Bilderdijk’ | NDKH 4 (1881-1882), 248-251 |
‘Getroffen liefde’ | NDKH 4 (1881-1882), 433-434 |
‘De laatste zang van Lord Byron’ | NDKH 5 (1882-1883), 159-162 |
‘Hij schudde zijn volk wakker’ | NDKH 6 (1883-1884), 288-289 |
‘In het album van mevr. Bosboom-Toussaint, Hollands beroemde romanschrijfster’. | NDKH 6 (1883-1884), 556 |
Onze Vlag, 1884
‘Antwoord aan de jeugdige dichteres, mevrouw Nollet de Brauwere van Steenland, geb. Servais’. | OV 1 (1884:2), 84 |
‘Te laat beklaagd’ | OV 1 (1884:2), 84 |
‘Moederliefde’ | OV 1 (1884:2), 85 |
De Toekomst 1857-1898
‘De kwade stiefmoeder’ | De Toekomst 20 (1876), 111 |
‘Uitboezeming’ | De Toekomst 20 (1876), 312 |
‘Taalbederf’ | De Toekomst 20 (1876), 352 |
‘Ach moeder !’ | De Toekomst 20 (1876), 397 |
‘Een kinderoffer’ | De Toekomst 20 (1876), 506 |
‘De kunstsympathie’ | De Toekomst 21 (1877), 446 |
‘Het schamel kind’ | De Toekomst 24 (1880), 401-402 |
‘Lied’ | De Toekomst 24 (1880), 448-449 |
‘Het spinnewebje’ | De Toekomst 24 (1880), 495 |
‘I. Daar ligt ge van ’t heelal vergeten. II. Grootmoederken.’ | De Toekomst 25 (1881), 64-65 |
‘Moeders leesboek en vaders viool’. | De Toekomst 25 (1881), 173-174 |
‘I. Aan den tachtigjarigen Weledelen Heer De Breyne-Peelaert. II. Aan mijne vijftigjariege getrouwe Hollandse vriendin Mevrouw Redelé. III. De Dichter Van Duyse vergeten. | De Toekomst 25 (1881), 494-497 |
‘I. Taalbederf. II. Kinderedelmoedigheid. III. Dankbetuiging aan den Hollandschen Dichter B. Ter Haar. | De Toekomst 25 (1881), 540-542 |
‘Gevallen trots’ | De Toekomst 26 (1882), 60 |
‘De Toovertijd’. | De Toekomst 26 (1882), 260-261 |
‘Het geitenwachtertje’ | De ‘Toekomst 26 (1882), 446-447 |
‘Het omver geworpen huisje’ | De Toekomst 26 (1882), 494 |
‘Juffrouw Catharina De Costere’ | De Toekomst 27 (1883), 19-20 |
‘Het open venster. Naar het Engelsch van Longfellow’. | De Toekomst 27 (1883), 253 |
‘I. Onze Vlaamsche Visschers; II. Aan mijne veelgeachte vriendin, mevrouw David Van Peene | De Toekomst 27 (1883), 501-503 |
‘Een albumblad voor mevrouw May’. | De Toekomst 28 (1884), 143-144 |
Vlaamsch Museum, 1875
‘De dichter Prudens van Duyse vergeten’ | Vlaamsch Museum 1 (1875), 366-367. |
De Vlaamsche Illustratie, 1886-1893
‘De Vlaamsche muziekgeest’ | DVI 3 (1888), 317. |
De Vlaamsche Kunstbode, 1871-1913
‘Willems, Vlaanderens taalverdediger’. | DVK 1 (1871), 149-155. |
‘De eerste ruiker’ | DVK 2 (1872), 17-18 |
‘Petronella Moens, Hollands blinde dichteres’, mijne Noordnederlandsche kunstvriendin in België herdacht in 1872′. | DVK 2 (1872), 183-196, 259-264, 323-327 & 371-379. |
‘De tehuiskomst. Naar Le Retour à la maison van M.Ch. Rogier, Minister van Staat’. | DVK 2 (1872), 112-117 |
‘Klein moederken’ | DVK 3 (1873), 343-344. |
‘De kleine korenraapster’ | DVK 3 (1873), 535. |
‘I. Het geitenwachtertje. II. Avondlied. | DVK 4 (1874), 14-15 |
‘Aan den Waalschen volksdichter Antoon Clesse’. | DVK 4 (1874), 203-204 |
‘Onzen avond nadert’. | DVK 4 (1874), 441-443. |
‘Grafkransje’ | DVK 4 (1874), 535-537 |
‘Willem de Mol’. | DVK 5 (1875), 61-62 |
‘I. Mijn 72ste verjaardag; II. Huiselijk lief en leed’. | DVK 5 (1875), 298-300. |
‘Huiselijk lief en leed (vervolg)’. | DVK 5 (1875), 440-441. |
‘I. Aan Mejuffer C. Beersmans; II. Aan Peter Benoit’. | DVK 6 (1876), 166-168 |
‘De Ruyters tweede eeuwfeest’. | DVK 6 (1876), 251-255. |
‘Heilwensch’ | DVK 6 (1876), 440-441. |
‘Treurtoon’. | DVK 6 (1876), 488. |
‘Rooken’ | DVK 7 (1877), 26 |
‘Een halve eeuw geleden’. | DVK 7 (1877), 27 |
‘I. Het gegeven woord’. | DVK 7 (1877), 29-60 |
‘De Vlaamsche muziekgeest’ | DVK 7 (1877), 209-210. |
‘Het huis-ten-Bosch’. | DVK 7 (1877), 348-350. |
‘Onze huwelijksliefde’ | DVK 8 (1878), 15-16 |
‘Felix en Roosje’ | DVK 8 (1878), 139-161. |
‘De laatste ruiker’ | DVK 9 (1879), 254-255. |
‘Twee kerelsvrouwen’ | DVK 10 (1880), 108 |
‘Onzalig lot’ | DVK 10 (1880), 206. |
‘Tranen’ | DVK 11 (1881), 20-21. |
‘Nagalm der Huldebetooging aan Mev. Bosboom-Toussaint’. | DVK 12 (1882), 27 |
‘Dankzegging aan den Weledelen Heer Rollin Jacquemyns’. | DVK 12 (1882), 58-59 |
‘Dankwoord’ | DVK 12 (1882), 358-360 |
‘Het vijf-en-twintigste verjaringsfeest der stichting van het Nationaal Tooneel te Antwerpen’ | DVK 12 (1882), 398-399. |
‘Het eerste communiekraagje’ | DVK 12 (1882), 445. |
‘Het zieke hondje’ | DVK 13 (1883), 110 |
‘Hulde aan mijne hooggeachte vriendin, Mevr. Courtmans, geboren Berchmans’. | DVK 13 (1883), 261-263. |
‘Den heere Pieter Lanssens’. | DVK 15 (1885), 114 |
De Vlaamsche School, 1855-1901
‘De brandramp van Antwerpen’. | DVS 8 (1862), 1-3. |
‘Aen den heer David van Peene, toen ik mijn zoontje in zyn opvoedingsgesticht leidde’. | DVS 8 (1862), 116-117. |
‘Den weledelen heer K. Vervier’. | DVS 9 (1863), 57-59. |
‘Het weesje’ | DVS 16 (1870), 41. |
‘Aan mevrouw Lina Schneider te Keulen’. | DVS 26 (1880), 15-16. |
‘De Belgische vrouwen’. | DVS 26 (1880), 30. |
‘Tranen op het graf mijner dierbaren echtgenoot’. | DVS 27 (1881), 43 |
‘In het feestalbum van mevrouw Courtmans, geboren Berchmans’. | DVS 29 (1883), 99-100. |
‘Hulde aan mijn hooggeachte vriendin’. | DVS 29 (1883), 102 |
‘Mijn tachtigste verjaardag’ | DVS 29 (1883), 183 |
De Zweep, 1869-1888 (1959)
Gelegenheidsgedicht aan Felix Vandevoorde. | De Zweep 10 (1878) |
Gedicht. | De Zweep 15 (1883) |