Maakt deel uit van:de frontgeneratie WO I
FRANZ DE BACKER
Aalst, 22 juni 1891 – Ukkel, 23 juni 1961
Bron: 100 schrijvers van onze tijd, 1954
Filoloog, dichter en romanschrijver.
Auteur van de novelle “Longinus” (1934) waarin zijn oorlogservaringen tijdens Wereldoorlog I zeer duidelijk nawerken.
De dynamische en vaak aangrijpende evocatie van het frontleven rechtvaardigt de mening dat dit werk niet enkel als tijdsdocument belangrijk is, maar tot de beste verhalen behoort uit de Vlaamse oorlogsliteratuur
BIOGRAFIE
22 juni 1891: Franz De Backer wordt geboren te Aalst.
- Zijn ouders behoren tot de welgestelde burgerij; zijn vader is accountant op een textielfabriek te Aalst en zijn moeder stamt uit de gekende Aalsterse familie D’Hooghe.
1897: Het gezin verhuist naar Dendermonde, waar vader fabrieksdirecteur is geworden.
1898: Vat zijn middelbare studies aan in de Rijksmiddelbare School te Dendermonde, Hij voltooit zijn humaniora in het Frans aan het Koninklijk Atheneum te Chimay. Lid van de Vlaamse studentenkring ‘Schild en vriend’.
Maart 1900: Zijn moeder overlijdt aan typhus. Hij is dan amper negen jaar.
1907: Zijn eerste gedichten – Sonnet, Zilveren doomen, Avondschemering – verschijnen in ‘De Goedendag’, tijdschrift van de Vlaamse atheneumleerlingen te Chimay.
1909: Zet zijn studies voort aan de Rijksnormaalschool te Gent. Een van zijn leraren is de latere neerlandicus J Vercoullie
1911: Behaalt het diploma van geaggregeerd leraar LMO en leraar in de lichamelijke opvoeding. “De Nieuwe Gids”, het literaire platform van Willem Kloos, publiceert van hem het verhaal ‘De Brief’
1911-1912: Studiemeester aan het Athénée du Cenre te Morlanwelz.
1912-1913: ‘Maître de flamand’ aan het gemeentelijk college te Virton. Medewerker aan het Vlaams strijdend letterkundig weekblad Carolus te Antwerpen met gedichten en recensies.
1913: Aangesteld tot studiemeester aan de Rijksnormaalschool te Gent. Koopt tevens college bij J. Vercoullie en H. Pirenne aan R.U.G. te Gent.
Publicatie van de verhalenbundel ‘Bloeikens’
WERELDOORLOG I
1914: Neemt dienst als vrijwilliger bij het 2de Karabiniersregiment.
1917: Wordt hulponderluitenant
19 september 1917: De Backer wordt tot Ridder in de Kroonorde benoemd; het legerdagorder prijst hem voor zijn moed en opofferingsgeest.
10 november 1918: Juist vóór het stopzetten van de vijandelijkheden, werd hij nog als verbindingsofficier bij het Britse hoofdkwartier aangesteld.
De Backer wordt tijdens de oorlogsoperaties tweemaal gekwetst en leert zijn toekomstige echtgenote, de Engelse verpleegster Daisy Duff Field kennen.
INTERBELLUM
1919: Huwt met de Schotse verpleegster Daisy Duff Field. Twee kinderen: Marie Louise en John
4 april 1920: Wordt benoemd tot ‘Maître d’allemand’ aan de Koninklijke Militaire School te Brussel.
1920: Zijn verblijf te Brussel stelt hem in staat college te lopen in de Germaanse Filologie aan de Vrije Universiteit te Brussel.
- Zijn leermeesters waren professor C. Beckenhaupt, de welgekende anglist Paul de Reul, auteur van talloze in het Frans geschreven studies over Engelse auteurs, en de neerlandicus A. Duflou.
- Door het nijpend tekort aan universitair gediplomeerden onmiddellijk na de oorlog en vooral om de Belgische jongens schadeloos te stellen voor de oorlogsbeproeving en het enorme tijdverlies, had de regering besloten bepaalde faciliteiten aan bepaalde categorieën van studerenden toe te staan en zo kon De Backer reeds in 1923 tot doctor promoveren met een dissertatie over Bernard Shaw as a Dramatist.
1922: Publicatie van de roman ‘Het dochterken van Rubens’, waarin hij de gedachtenwereld van een jong meisje analyseert.
1923: Promoveert tot doctor in de Germaanse filologie aan de Vrije Universiteit van Brussel met de dissertatie Bernard Shaw as a Dramatist. Deze dissertatie wordt in de Universitaire Wedstrijd samen met die van Dr. G. Vande Veegaete – later gewoon hoogleraar te Gent – als eerste ex-aequo geklasseerd.
1925: Benoemd als docent aan de Rijksuniversiteit te Gent, waar hij de Engelse taal- en letterkunde doceert en vanaf 1945, – als opvolger van August Vermeylen, -, de kandidatuurcursus ‘Inleiding tot de Geschiedenis der voornaamste moderne letterkunden’.
1930: Benoemd als gewoon hoogleraar aan de R.U.G., belast met o a de cursussen : Grondige geschiedenis der Engelse letterkunde, de historische spaakkunst van het Engels en De verklaringen van Oud- en Middelengelse teksten.
1932: Lid van Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.
1934: Publicatie van de novelle “Longinus” waarin zijn oorlogservaringen tijdens Wereldoorlog I zeer duidelijk nawerken.
- De conceptie van deze oorlogsroman herinnert aan die van De wandelende jood van August Vermeylen (1906), wiens invloed vooral in het eerste hoofdstuk tot uiting komt.
- De roman evoceert op dynamische en vaak aangrijpende wijze het frontleven, wat van de roman tevens een tijdsdocument maakt. Maar ook als literair werkstuk behoort Longinus tot het betere Vlaamse werk dat uitgevers tot regelmatige herdruk aanzette en samenstellers van anthologieën verleidde tot opname in hun keuze.
De novelle werd in 1940 bekroond met de Carton de Wiart-prijs
Na deze roman schreef hij enkel nog essays over Engelse literatuur
1938-1939: Briefwisselend lid (1938) en gewoon lid (1939) van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, bestuurder ervan in de periode 1947-1948.
NA WERELDOORLOG II
1945: Voorzitter van voorzitter van de Vlaamse P.E.N. -Centrum en van de Vlaamse Club
1946: Voorzitter van Universitas Belgica
1947: Ondervoorzitter van de raad van beheer van de Universitaire Stichting van de Belgian American Educational Foundation.
1948: Lid van de Klasse der Letteren en der Morele en Staatkundige Wetenschappen van de Koninklijke Academie van België. Commandeur in de Leopoldsorde en in de Orde van Oranje-Nassau.
1957: Groot-Officier in de Kroonorde
1958: Lid van de bestuurscommissie van de Koninklijke Academie van België.
- Een kwijnende gezondheid hindert hem in de uitoefening van zijn professorale bezigheden. Hij ziet zich verplicht het emeritaat aan te vragen..
23 juni 1961: Overlijdt in zijn woning te Ukkel, de dag na zijn zeventigste verjaardag.
MEER OVER FRANZ DE BACKER
- Oosthoek; WP-lexicon;
- R. Derolez, H. Liebaers en R. Roemans. F. de Backer, bio- bibliografie (1951);
- V.F. Vanacker, ‘Hulde ter nagedachtenis van wijlen Prof. Dr. Franz de Backer’, in: Verslagen en Meded. Kon. Vlaamse Academie voor taal- en letterk. (1966) 5-8, p. 185-186;
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1962 · dbnl
- Franz de Backer – dbnl · digitale bibliotheek voor de Nederlandse …
Referenties
- R. Willemijns. Franz de Backer (Oostvlaamse literaire monografieën 14, 1980).
SMAAKMAKER
DE ZONNEBLOEM
Ik heb Brussel lief… Die bus langs de Koninklijke Straat, de Warande met de witte vlekken van standbeelden in het geheimzinnige donkere gebladerte, de stille majesteit van het Paleis. En de mensen. In de bus, die oude dame in haar hoekje, mooi gekleed, met vele eerbiedwaardige rimpels, en de gesnorde mannen die tegen mij aanstoten waar ik te roken sta, en dat lief dingetje daar zittend, met een gek kleurrijk kalotje op heel blond haar, en intelligente benen. Daar heeft ze bemerkt dat ik haar benen bestaar. De zon zit rood-gouden op de hoogste verdiepingen van de herenhuizen langs de boulevard, en de schaduw is is van een ongelooflijk mauve innigheid. Ginder aan de Naamse Poort flakkeren de neonlichten. Zon en neon, en zondagse mensen zwart krieuwelend als naarstige mieren. Ik ga niet naar huis, de familie is toch op reis. Ik stap af, wandel met de menigte, ga even zitten in dit mooie café met zijn mahoniehouten meubels en getemperde rode lichtjes, weerkaatst in duister en zilverflitsende spiegels. Brussel, Naamse Poort, en de rust bij al dat gewriemel van voorbijgaande mensen.
Kijk, daar komt het dingetje met het kalotje en de intelligente benen binnen. Ze komt naar me toe; ik buig even, verlegen. Ze weifelt, – ik moet al even gek blozen als toen de grammofoon niet wou gaan – en dan komt ze zitten aan mijn tafel. Ze kent me, dunkt haar. Waar heeft ze mij ontmoet ? Ik zoek, weet niets dan van de bus. Neen, vroeger ? Weet niet, gebaar of ik ook zoek, biedt haar een drink aan. Port. Dan zij: “Wat doet u vanavond ?”
Wij praten, ik eerst verlegen, zij met een schalkse glimlach in haar zwarte ogen. Zijn die ogen mooi of is het meisje enkel bijzichtig ? Ze steekt zo dicht haar kop bij mij als ze spreekt. En dat haar, hoe lieflijk glanzend in dit stille licht, hoe ongelooflijk rijk blond !
…
“Gij doet mij denken aan een zonnebloem, met dat prachtige haar in het licht van deze lampjes, en uw zwart kleed en uw donkere ogen.”
Uit: Longinus 1951/1961
HET SCHOT
Een nacht dat ik op ronde was in de stille loopgraven. Plots, vóór ons, bij de vijand, een dof gerucht van werkende schoppen. De schildwacht had het niet vroeger gehoord. Stilte. Dan weer, onmiskenbaar, het doffe steken in de sompige aarde, enkele meters vóór ons. Ik richtte zorgvuldig mijn geweer naar het geluid, – en schoot. Een rauwe kreet, ik hoor hem nog. Kreet van schroeiende pijn, gehok van stervende longen.
“Ge hebt hem, sergeant !”
En dan onmiddellijk het bange manen om stilte rond de tragische plek in de duisternis en dan vier of vijf schoten vanuit onze linie. Dan niets. Ik ging verder, rillend. Steeds hoorde ik die kreet. Boven mijn hoofd stonden al de vonkende, levende sterren van de vroege lente. In bitter stilzwijgen ben ik dan acht dagen ziek geweest. Pas dan besefte ik dat de vijanden mensen waren. En ik had er een gedood, die misschien beter was dan ik. En er was niemand tegen wie ik het zeggen kon.
Uit: Longinus 1951/1961
Herleving.
Il est de clairs matins, de roses se coiffant…
Albert Samain.
Gelijk, na zwarten nacht, breekt schemering,
– Een roze streep, waar straks de zon door schiet –
De vogel, dien de klamme schrik beving,
In zilvrend hellen heft een vreugdelied;
En, wordt het dag, na wreede twijfeling,
Hem ’t Heelal wondre en blije Schoonheid biedt,
Tot, in den rijkdom van den zonnesching,
Hij gansch de weelde van zijn ik beziet:
Zoo zijt gij, dichter, dien eens ’t leven laat,
En somber voortkwijnt met uw diepen haat
En angst verglijdt in uwen droeven droom…
Verschijnt opeens een roze dageraad,
De heele wereld flus in stralen baadt:
Ge veilig zingen kunt, gelukkig, vroom.
BIBLIOGRAFIE
Woordje vooraf
De bibliografie bestaat uit twee afdelingen
- Publicaties in boekvorm
- Een selectie van publicaties uit tijdschriften vooral van voor de Eerste Wereldoorlog
De gegevens van deze bibliografie werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
- POËZIECENTRUM vzw – Gent
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.
Chronologisch overzicht
PUBLICATIES IN TIJDSCHRIFTEN (een selectie)
Poëzie
- Sonnet, Zilveren doomen, Avondschemering in: De Goedendag, XIV, 1907, pp 54, 100, 135
- De eiken, Loting, in: De Goedendag, XV, juli 1908, pp 4-5; 10-13
- Mijn liefde is groot voor u, Nacht, De wolken drijven, in: De Goedendag, XV, december 1908, pp 1-2; 15-17
- Dropmuziek, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, XXI, deel XLV, 1911, 1ste halfjaar pp 192
- Bloei, in: Het Land, I, 1911 pp 119-120
- Avond-troost, Herleving, in: Carolus, II, nrs 8 & 35, 1912
- Herleving, in: De Vlaamsche Gids. Jaargang 9 (1913) pp 438
- De jonstige kinderkens van mijn streek, in: Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 23 (1913) pp 427
- Lente, Verjaardag, Ars poetica, In memoriam, in: Vlaamsche Arbeid. Jaargang 10 (1919-1920)
Proza
- Een reisindruk, in: De Vlaamsche Gids, VII, 1911, pp 310-314
- De brief, in: De Nieuwe Gids, jg. 26 (1911), pp 311-316
- De wondere historie van den melaatschen, in: Carolus, II, nrs 9 & 10, 1912
- Jezus en het kleine meisje, in: De Vlaamsche Gids. Jaargang 8 (1912) pp 306-309
- Naar Brussel, in: De Nieuwe Gids. Jaargang 27 (1912) pp 2021-1025
- Fransche Letteren (over Anatole France nvdr), in: Den Gulden Winckel. Jaargang 11 (1912) pp 168-170
- Sprookjes-boom, in: Van onzen tijd. Weekblad voor Staatkunde, Letteren en Kunst, XIII, nr 21, 1913, pp 348-349
- Het verlangen van Ferguut, in: De Tijd, I, 1913 pp 116-122
- De Helleput, in: Carolus III, nr 5, 1913
- De geschiedenis van een hond, in: Den Gulden Winckel. Jaargang 12 (1913) pp 177-179
- Het tranenkruiksken (fragment uit Bloeikens), in: De Tijdspiegel. Jaargang 71 (1914) pp 193-197
- Het goede, schoone leven (fragment uit Bloeikens), in: De Vlaamsche Gids. Jaargang 10 (1914-1920) pp 18-44
- Emile Verhaeren (bespreking van Les Blés mouvants) in: Den Gulden Winckel. Jaargang 13 (1914) pp 17-19
- De schoone herinnering, in: De Vlaamsche Gids, XI, 1922, pp 97-109
- De prille jeugd. I. De klein soldaatjes, in: De Week, I, nr 4, 1923
- Een Kerstnacht, zonder sneeuw en zonder sterren. Spel in één bedrijf, in: De Vlaamsche Gids, XVII, 1928, pp 118-131
- De wijsheid van den duivel. Een fantasie in één bedrijf naar de manier van Shaw, in: Ontwikkeling, I, 1928 pp 605-616
- De drie gapers, in: Dietsche Warande en Belfort, XXXI, 1931, pp 556-560
- Het blijde geheim van Idesbaldus, in: De Nieuwe Gids, XLVII, dl. 1, 1932, pp 537-542
- De zonnebloem, in: Kristal, Letterkundig jaarboek onder de redactie van okhorst en Victor E. van Vriesland, Rotterdam, 1937, pp 1-5
- Literatuur en leven, in: Verlagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1946, pp 47-56