home | Inloggen
Aantal schrijvers: 594 | Aantal boeken:

19.538

 

 

Dautzenberg, Johan Michiel

Maakt deel uit van:

Johan Michiel Dautzenberg

Heerlen, 6 december 1808 – Elsene, 4 februari 1869

 Was achtereenvolgens secretaris, notarisklerk, onderwijzer, huisleraar, boekhouder.

Literair werk omvat ‘Gedichten’ (1850), “Beknopte Prosodia der Nederduytsche Taal” (1851), waarin hij zich  vurig voorstander toont van het behoud en het opnieuw invoeren van allerlei Nederlandse taalarchaïsmen. Ook actief als vertaler ‘De Giftdrank’, een schouwspel in twee bedrijven door Emile Augier (1851)

Richt in 1857 met o.a. P. van Duyse, J. Heremans het onderwijzerstijdschrift De Toekomst op, waarin hij over pedagogische onderwerpen schrijft.

Vanaf de jaren ’40 levert hij regelmatig bijdragen aan tijdschriften als het ‘Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje’, het ‘Kunst- en Letterblad’, ‘Het Taelverbond’, ‘Vlaemsch België’, ‘De Broederhand’, ‘Der Pangermane’, ‘De Moedertael‘ en vooral aan ‘De Toekomst’.

Vele gedichten van Dautzenberg werden nooit gebundeld en bevinden zich in de vele brieven die hij aan zijn
vrienden schreef.

BIOGRAFIE

6 december 1808: Geboren te Heerlen (heden Nederland) als oudste zoon van een meesterkleermaker.

  • Volgt in de dorpsschool lager onderwijs en krijgt privé lessen Latijn bij kapelaan Mienis en ook Duits.
  • Het is de bedoeling dat hij priester wordt, maar de financiële middelen schieten te kort.  De verplichting om eerst twee jaar voorbereiding te volgen in het Collegium Philosophicum te Leuven, een verplichting die door Willem I was opgelegd, valt te duur uit.

1926: Trekt als privé-secretaris van Graaf van Belderbosch, een tijdlang naar Parijs.  Na enkele maanden is hij -na de dood van zijn moeder-  te Heerlen terug, waar hij eerst notarisklerk en vervolgens klerk bij een ontvanger van belastingen te Maastricht wordt. Daarna wordt hij onderwijzer in Bergen (Mons) en Doornik.

1830: Leraar Frans te Gent, waar hij Prudens van Duyse leert kennen. Tevens geeft hij les aan de kinderen van Graaf Dumonceau.

1831-1839: Bij het uitbreken van de Belgische Omwenteling in 1830 gaat graaf François Dumonceau, met de Prins van Oranje naar Engeland.  Zijn gezin verhuist naar Vilvoorde, waar het zijn intrek neemt bij Mevr. Aubremé, de grootmoeder van de kinderen. Dautzenberg vergezelt de familie als huisleraar naar het landgoed.

De troebelen zouden volgens hem hoogstens een zestal weken duren, waarna hij terug naar Gent kon keren. Maar uiteindelijk verblijft negen jaar te Vilvoorde als huisleraar van de kinderen Dumonceau (drie dochters en twee zonen)

  • In zijn vrije uren beoefende Dautzenberg de poëzie in het Frans en het Duits, later uitsluitend in het Nederlands.

PARALLELLE CARRIÈRES : CARRIÈRE BIJ DE SOCIÉTÉ GÉNÉRALE – LITERAIRE CARRIÈRE

5 september 1838: Wordt corresponderend lid van ‘Maetschappy van Vlaemsche Letteroefening: De Tael is gantsch het Volk’, een letterkundig Genootschap dat in 1836 was opgericht door Ferdinand Augustijn Snellaert, Frans Rens en enkele anderen. De spreuk ‘De Tael is gantsch het Volk’ is ontleend aan Van Duyses gedicht Aen België, meizang (1834):

De styl is gantsch de mensch, Buffon, het zyn uw woorden:
De tael is gantsch het volk

Van Duyse zelf was geen stichtend lid, hij zal pas in 1836 lid worden van het genootschap.

1838: Bij de familie Dumonceau leert hij de dochter van den vrederechter van Vilvoorde, Melanie Maillart, kennen.  Ze trouwen op 18 oktober 1838.

1839: Zijn huwelijk dwingt hem een meer lucratieve betrekking te zoeken.

Hij wordt boekhouder bij de Société de Commerce de Bruxelles, de latere ‘Société Générale’, te Brussel.

1840: Vanaf de jaren ’40 levert hij regelmatig bijdragen aan het ‘Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje’, het ‘Kunst- en Letterblad’, ‘Het Taelverbond’, ‘Vlaemsch België’, ‘De Broederhand’, ‘Der Pangermane’, ‘De Moedertael‘en vooral aan ‘De Toekomst’, dat hij in 1857 mee helpt oprichten, en waarin hij over pedagogische onderwerpen schrijft. Voor een overzicht van deze publicaties zie achteraan de bibliografie.

1841:  Verhuist naar Châtelineau, omdat hij in opdracht van de Société de Commerce de Bruxelles, er als rekenplichtige toezicht moet houden op de ijzersmelterij en de kolenmijnen van de onderneming.

1844: Vestigt zich te Elsene.

  • Hij heeft twee dochters: Emilie, die de vrouw wordt van de Vlaamse dichter Frans de Cort, en Adèle, die in het huwelijk treedt met de heer Piré, leraar aan het koninklijk Atheneum te Brussel. Zijn zoon Philippe wordt een van de bestuurders van de kunsttapijtweverij Braquenié te Parijs.

1845: Medestichter en secretaris van het o.m. door Van Duysse gestichte “Vlaemsch-Duits Zangverbond” (1846-1848)

  • Tussen 1846 en 1850 schrijft hij in dit verband tal van kortere werkjes, maar erg gelukkig bleek hij niet te zijn binnen deze vereniging.

1848: Uit zijn briefwisseling blijkt dat hij omstreeks deze periode ook de metrische vertaling van de Oden van de Romeins dichter Horatius aanvat. Tegen het einde van het jaar heeft hij er een vijftig klaar. De publicatie zal op zich laten wachten tot na zijn dood.

EEN LAAT LITERAIR DEBUUT…MAAR NIET ONOPGEMERKT

1850: Debuteert op zijn 42ste met de dichtbundel “Gedichten” bij Charles Mucquardt te Brussel.

  • De bundel wordt goed ontvangen. Nicolaas Beets – de grote Nederlandse dichter – schrijft vleiende kritieken. Toch moet de bundel voor zijn tijd als experimenteel vormvernieuwend beschouwd worden. De antieke metra genieten duidelijk de voorkeur. Weg met het ‘eentonig geklapper van iamben en trochaeën’.

1850-1851: Publiceert de invloedrijke letterkundig studie: “Beknopte Prosodia der Nederduytsche Taal”, waarmee hij zijn collegae-dichters tracht terug te brengen tot de klassieke metra.

  • De Beknopte Prosodia der Nederduitsche Taal, wordt eerst uitgegeven in het Taalverbond (6e jg., 7e dl. 1850) en daarna afzonderlijk te Antwerpen bij H. Peeters, 1851.
  • Zijn letterkundige opvattingen komen bijna woordelijk uit Dr. Joh. Christ. Aug. Heyse’s Deutsche Schulgrammatik, hoofdstuk Verslehre, maar hebben wel een niet geringe invloed op de zienswijze, die Prudens van Duyse een paar jaren later uitschreef in zijn Verhandeling over den Nederlandschen Versbouw, bekroond door het Nederlandsch Instituut (’s Gravenhage 1854).
  • Dit formalisme zal ook Frans de Cort, Jan van Droogenbroeck en tot op  zekere hoogte ook Pol de Mont beïnvloeden
  • Dautzenberg blijkt ook een vurig voorstander te zijn van het behoud en het opnieuw invoeren van allerlei Nederlandse taalarchaïsmen. Hij pleit herhaaldelijk voor het gebruik van het oude du, voor het streng in acht nemen van alle buigingsuitgangen, tegen het vervangen van de datief- en genitiefbuiging door omschrijving met aen en van, enz. Dit is te verklaren niet alleen door wat de dichter zelf zijn conservatieve aard noemt, maar ook omdat in zijn Limburgs dialect veel van dit alles nog leefde en ook, omdat het Hoogduits zijn Nederlands taalgevoel beheerste.

1851:  Het succes van deze twee uitgaven zet Dautzenberg aan tot meer. Bij zijn uitgever C. Mucquardt verschijnt in de reeks ‘Uitlandsche Tooneelbibliotheek’ (Ie jaar nr. 3) De Giftdrank, een schouwspel in twee bedrijven door Emile Augier in Dietsche iamben vertaald door Dautzenberg.

  • Dautzenbergs vertaling van Augier’s werk maakt indruk. Hij wordt door de regering benoemd tot lid van de ‘Jury voor den driejaarlijkschen Vlaamschen tooneelprijskamp’ in 1859 en in 1862.

1852: Op het ‘3e Tael- en Letterkundig Congres’, dat jaar te Brussel gehouden, houdt Dautzenberg een rijk gedocumenteerde redevoering over ‘Nederlandsche Tael- en Dichtvormen’, ter verdediging van zijn eigen inzichten op grammaticaal en prosodisch gebied.

Dautzenberg laat het niet bij theorie:

  • In het Letterkundig jaarboekje, schrijft hij een lang volledig in hexameters geschreven gedicht opgedragen aan Vlaanderen: De Landbouw.
  • In augustus 1859 schrijft hij een tweede lang gedicht in hexameters ‘De Heimreize’ naar aanleiding van een tochtje naar zijn geboortedorp, dat hij in zestien jaar niet teruggezien had. (Het wordt in 1867 afzonderlijk gepubliceerd onder de titel “De morillen”
  • In 1867 doet hij hetzelfde met De doop (De doop herinnert aan de geboortedag van zijn zus en beschrijft de zeden en gewoonten bij doopfeesten in zijn geboortestreek, en geeft in kleurige taal den bijgelovige kletspraat van de buurvrouwen weer).

1852:  Over de Loverkens van Hoffmann von Fallersleben had Dautzenberg reeds in 1852 (in het Taelverbond VIII pag. 472) een uiterst gunstige kritiek geschreven.

  • Tussen 1853 en 1855 dicht Dautzenberg- naar het voorbeeld van Hoffmann von Fallersleben – middeleeuwse liedjes en verzen waarbij de oude taal en ritme poogt na te bootsen.
  • Dautzenberg noemt zijn gedichtjes trouwens ook ‘Loverkens’. Hij verwacht er veel van. Enkele werden in het Taelverbond opgenomen: Twee nooit besonghene bloemkens en Een Ouderwetsche Liefdeshistorie met het leuke motto: ‘Bevaltse u, dan isse goet; bevaltse u niet, dan maektse beter (Een oude vitter)’, maar het gros (zesentwintig in getal) verschijnt pas postuum in de Verspreide & Nagelaten Gedichten van 1869

SAMENWERKING MET Prudens VAN DUYSE

1854:  Samen geven ze een Volksleesboek voor middelbare en lagere scholen en Vlaemsche huisgezinnen uit.

  • Het hoofdstuk over Belgische zede- en gewoonteschetsen in het Volkleesboek, wijst erop dat -een eerder romantische – hang naar folkloristische onderwerpen ook Dautzenberg hebben bezig gehouden.

1856: Een bundel Verhalen uit de geschiedenis van België – eveneens in samenerking met Van Duyse – met 33 ‘vaderlandse’ verhalen, geheel opgetuigd in het toenmalige Belgische nationalistische élan, vindt zijn weg naar het publiek. Ze is bedoeld als een inleiding tot het twee jaar vroeger verschenen Volksleesboek en was voor de lagere school bestemd

1857: Richt met P. van Duyse, J. Heremans, J.F. Jacobs, E. Rigaux, J. Blockhuys en H. Bauduin het onderwijzerstijdschrift De Toekomst op, waarin hij over pedagogische onderwerpen schrijft.

1862: Benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde.

  • Levensbeschouwelijk is hij aanvankelijk katholiek, later liberaal. Orangistische en pan-Germaanse sympathieën zijn hem niet vreemd.
  • Hij stelt zich altijd gematigd en verzoenend op, wars van de tweespalt tussen katholieken en liberalen. Steeds is hij principieel in zijn verdediging van de Vlaamse taal.
  • Bij de benoeming tot Ridder in de Leopoldsorde schrijft hij aan Beets, dat “een kleine wet ter gelijkstelling der beide landstalen hem meer genoegen had verschaft”.

1863: Wordt ernstig ziek – hij lijdt aan astma en bronchitis – en wordt literair minder actief.

4 februari 1869: Overlijdt te Elsene en wordt er op zondag 7 februari plechtig begraven. Niet minder dan 14 redenaars voeren op de begrafenis het woord.

EPILOOG

  • In het jaar van zijn dood publiceert zijn schoonzoon, de dichter Frans de Cort, ‘Verspreide en nagelaten Gedichten’.
  • In zijn inleiding tot die bundel kondigt de uitgever aan, dat hij eerlang een reeks vertalingen, waaronder een vijftigtal oden van Horatius, in het licht zou zenden. Het blijft bij goede bedoelingen. De Horatius-vertalingen geraken zelfs zoek.
  • Teruggevonden in 1910, verschijnen ze door toedoen van Mevrouw de Wildeman – de Cort, Dautzenberg’s kleindochter in 1923 als : Horatius’ Oden. Metrisch vertaald door J.M. Dautzenberg met inleiding van Dr. M. Sabbe (Wwe Monnom, Brussel 1923).
  • In 1908 wordt naar aanleiding van de honderdste geboortedag een gedenkplaat onthuld, die nu in de Heerlense Openbare Bibliotheek te zien is.Tevens verschijnt het huldeboek:
    • Jan Bouchery: De Honderdste verjaring der geboorte van den dichter J.-M. Dautzenberg (6 Dec. 1808), verslagen en mededelingen Koninklijke Vlaamsche Academie, 1908, p. 873-920 (met portret van den dichter naar het marmeren borstbeeld der Koninklijke Vlaamsche Academie gebeeldhouwd door Hambresin). In overdruk uitgegeven door Drukkerij A. Siffer te Gent.

GERAADPLEEGDE BRONNEN

Websites

Publicaties

 

SMAAKMAKERS

Het duivenprieel

 Gij wilt uit nacht en winter,
Gij wenst een warm tafreel,
Gij kijkt om u heen en vindt er
Een vriendelijk duivenprieel.Nauw dringt er de zonne binnen,
Zij tovert door ‘t naaste verschiet;
Drie duifjes beginnen daarbinnen
Te zingen een tortellied.Drie zusters zijn het, dat raad je:
De oudste een ontluikende knop,
Het jongere paar, dat praat je
Nog graag van bikkel en pop.De oudste trenst, en haar kluwen
Verbreedt zich tot strik en net;
Hoe zou zij blozen en gruwen,
Zo zij zag hoe ik op haar let.Mijn winter wordt tot zomer.
… Toch sluit ik de ogen dicht!
Want ach, mij grijze dromer
Verblindt zulk hemels gezicht.

ODE AAN VLAANDEREN

—ˇˇ-, -ˇˇ-ˇ-

—ˇˇ-, -ˇˇ-ˇ-

–ˇˇ-ˇ-ˇ

ˇˇ-ˇˇ-ˇ-

Zie ‘k diep somber op ’t lot mijner gebroederen schaar
O, dan prangt me de smart jammerlik hart en geest:
Diep verzonken het geslacht dat vroeger,
Zoo verheven stond.
 
Toen nog Vlaenderens taal, zuiver en ongemengd,
Schrikvol klonk den tiran, die ze verkrachten wou,
Toen ’t land en spraak geheiligd
En bemind was bij oud en jong:
 
Toen ’t Vlaemsch lied zich verhief tegen den franschen wind,
Toen ’t goudlaken alhier dracht van den lande was,
Toen woonde op den vrijen bodem
Een geslacht dat begraven ligt.
 
Waant niet zonen te zijn dezes verheven volks;
Bastaards zijt ge voorwaar, fier op een vreemden tooi,
Uw eigene taal, de glorie
Des verledenen, kent ge niet.
 
Slechts één land is op aard, waar men de moedertaal
Smaadvol onder ’t gezwets eener uitheemsche dooft;
Ook nadert de wraak des hemels
En verzwonden is ’t ééne land !
 
Uit “gedichten”

 

Een grote dichter wordt ik nimmer

Een grote dichter wordt ik nimmer,
‘k Gevoele dit maar al te wel;
Want zing ik, ’t geldt mijn dorpje immer,
En ’t een of ander beuzelspel.

Ginds zie ik gras en biezen groenen
Langs ’t vlietje slechts in ’t dorp gekend,
Daar loop ik in mijn kinderschoenen,
En ’t dorpje schijnt me zonder end.

Ik hoef daar naar geen enkel lied te zoeken,
Daar klinken liedren overal.
De vreugde lacht uit alle hoeken,
De vreugde woelt op berg en dal.

Er ligt geen plekje op Gods aarde,
Dat mij zo lief, zo jeugdig is,
Dat mij zo veel genoegen baarde,
En zo geringe droefenis.

En daarom zal geen lied mij lukken,
Wanneer ik niet die plaats bezing,
Waar ik als kind mocht bloemen plukken,
In ’t midden van mijn vriendenkring.

De madelieven en violen,
De vissen in de zilvervliet,
En ’t blonde meisje uit de molen,
Die werden vaak door mij bespied.

Zo zoet als ’t meisje was geen suiker,
Als zij tot mij haar stem verhief,
Als zij me dankte voor een ruiker,
En zeide: “Vriend, ik heb u lief!”

Ik lach om ’t lot en al zijn grillen
Thans nog, als ik aan d’ engel denk:
Ja, ‘k voel dan nog mijn harte trillen,
Wat euvel ook mijn lichaam krenk’.

‘k Vergeet dan zelfs mijn grijze haren,
En d’ afstand van mijn blijde jeugd,
Het bloed rolt frisser daar mijn aëren,
Als dit en dat mij weder heugt.

Een grote zanger wordt ik nimmer,
‘k Gevoele dit maar al te wel;
Want zing ik, ’t geldt mijn dorpje immer,
En ’t een of ander beuzelspel.

 

BIBLIOGRAFIE

Woordje vooraf

De chronologische bibliografie wordt gevolgd door een overzicht van een selectie van in tijdschriften verspreide publicaties. Tot slot volgt een kort overzicht van teksten die op muziek zijn gezet.
Vele gedichten en korte prozateksten werden nooit gepubliceerd en bevinden zich in brieven die Dautzenberg aan zijn vrienden toestuurde.

De gegevens van deze bibliografie werden onder meer nagekeken bij

Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.

Chronologisch overzicht

Jaar Titel Fotogalerij Uitgeverij 1ste druk
1846 Melchior, baron van Diepenbrock, vorstbisschop van Breslau: Herdersbrief aen het gezamentlik eerweerdige priesterschap en alle geloovigen des bisdoms, by zyne ambts-aenveerding uitgegeven. – Vertaeld door J.-M. Dautzenberg. Antwerpen: Buschmann. -34p.
1847 Wilkomsgruss dem Deutsch- Vlämischen Sängerbund – Welkomgroet den Duitsch- Vlaemschen Zangverbonde, te Gent den 26 Juni 1847. (1847) Gent:  Delevigne, C. Callewaert.
1847 Daagliks te zingen.

Mins du niet den duitschen klank
Dan bist du geen Vlaming meer.
Gent: Delevigne en Callewaert.
1847 Lenzeslied.

Frei sonder Zügel
Mit leichtem Flügel.
Gent: Delevigne.
1847 Das deutsche Lied. Het Vlaemsche Lied. Gent: Delevigne
1847 Légendes et traditions du Rhin. Traduit, d’après le texte allemand de F.-J. Kiefer, par J.M. Dautzenberg (avec une gravure sur acier) Cologne:, F.-C. Eisen, -303p
z.d. Liefde op den yzeren weg. – Novelle door Heinrich Koenig, vertaald door J.-M. Dautzenberg In: Broederhand’, II, p. 211-232.
1850 Gedichten.

Bevat: Voorwoord (pp VI-XV); Natuer en liefde (pp 1-40); Romancen en balladen (pp 41-95); Metrische gedichten (pp 96-119); Mengelingen (pp 120-140); Keizer Karel de Vijfde (pp 141-162); Volksliederen (pp 163-196).

Brussel: C. Mucquardt, Koningsplaets, 11,   –XV. 200p.

Afmetingen: 18 x 11.50 (ingenaaid)

1851 Beknopte Prosodia der Nederduitsche Tael.

1850: Eerst verschenen in ‘Taelverbond’, (6e jg., 7e dl. p. 345- 376);
Antwerpen: Boekhandel van Hendrik Peeters, Uitgever, Cité. -32p.

Afmetingen: 20.50 x 13 (ingenaaid)
Drukkery Delevingue en Callewaert  te Elsene

1851 De Giftdrank / Emile Augier ; In Dietsche ïamben vertaeld door J.-M. Dautzenberg.

Oorspronkelijke auteur: EMILE AUGIER.(1820-1889)
Oorspronkelijke titel: La Ciguë.
Dit stuk was het debuut van Augier; werd 13 Mei 1844 voor het eerst te Parijs opgevoerd.
Brussel: Boekhandel van [Charles] Mucquardt, Koningsplaets, 11 / Gent zelfde huis, Veldstraat.  -62p.

Reeks: Uitlandsche Tooneelbibliotheek. (Ie jaar nr. 3 – de voorrede is van 5 Aug. 1851 -)
Afmetingen: 16.20 x 10 (ingenaaid)
Drukkery van J.-H. Dehou, Brussel.

1852 Nederlandsche Tael- en Dichtvormen. (rede)

Redevoering gehouden op het ‘3e Tael- en Letterkundig Congres’, te Brussel ter verdediging van zijn eigen inzichten op grammaticaal en prosodisch gebied.

In: ‘Handelingen 3e Nl. Tael en Lett. Congres’, p. 73 e.v.
1852 Loverkens.

Hertaalde versie van gelijknamige gedichtenbundel van Hoffmann von Fallersleben
In: Het Taelverbond 7 (1851/1852) nr 8 pp 472-479.

 

1853 Een Oud Niewjaer, of De Vinger der Voorzienigheid. Avond-en morgenstrael uit een knapelyns leven. Antwerpen : J.-E. Buschmann. -14p.

Overdruk uit: Taelverbond 9e deel, p. 7.
1854 Over de noodzakelijkheid eener nieuwe omwerking der Nederlandsche spraekkunst. In: ‘Handelingen 4e Nl. Tael en Lett. Congres’, p. 39 e.v.
1854 Danhuizer. – (met twee bewerkingen den hoogduitschen tekste nagevolgd). In: ‘Taelverbond’, 1854, dl ‘Geschiedenis’, p. 49-60
1854 Volksleesboek voor middelbare en lagere scholen en Vlaemsche huisgezinnen / door J. M. Dautzenberg en Pr. van Duyse. Brussel: C. Mucquardt. –V+ 379p.

Afmetingen: 18.20 x 12.20 (ingenaaid)
Drukkery van G. Stapleaux
Elektronisch beschikbaar bij DBNL
1856 Verhalen uit de Geschiedenis van België ,die Dautzenberg uitgaf in samenwerking met Prudens van Duyse.

Bevat 33 korte verhalen uit de ‘Vaderlandse Geschiedenis’ gaande van Ambiorix (pp 3-6) over Godfried de IIIe, Hertog van Braband (pp 39-42) tot  Drie schoone Belgische uitvindingen (pp 131-134).

1862: 2de editie ibidem
1866: 3de editie bij Lebrun-Devigne te Gent  volgens de nieuwe spelling (aangenomen door de centrale commissie van onderwijs), hfdst. 3 en 10 (vervangen door een ander, ongenoemd letterkundige (Fr. De Cort?)
1883: 4de editie bij Hoste te Gent
Gent: Lebrun-Devigne, Boekhandelaer, Veldstraat, 29.  -134p.

Ter Drukkery van Eug. Vanderhaeghen, Veldstraat 66, Gent -snelpersdruk.
Afmetingen: 19.60 x 12.80
Tegelijkertijd werd er soort  pocketeditie (14.80 x 10.20) op de markt gebracht met dezelfde inhoud.

1856 Verslag over den Vlaemschen prijskamp, door ’s lands bestuer uitgeschreven, bij gelegenheid der vijf en twintigjarige Jubelfeesten, toegewijd aan Z.M. Leopold I.

Ook in de ‘VI. School’, 1856, p. 118.
 Brussel: ??
1857 Dr J. Nolet de Brauwere van Steeland : Het groote dietsche vaderland. Hoogduitsche vertaling van J.-M. Dautzenberg. Brussel: Drukkerij van Delevigne en Callewaert. -13p.

 

1857 De Vlaemsche Taelstryd. (brochure)

Oorspronkelijke auteur: FRIEDRICH OETKER
Vertaald door J.-M. Dautzenberg.

Gent: I.S. Van Doosselaere, Drukker-Uitgever (Kleine Botermerkt 4). -80p.

Afmetingen: 17.30 x 11 (ingenaaid)

1860 Redevoering Frans de Potter, Pr. Van Duyse herdacht, door J.-M. Dautzenberg. Gent:
1860 Verslag over J. Van Maerlant, door J.-M. Dautzenberg. Gent: I.-S. Van Doosselaere
1862 Verslag aen den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken ingediend over den driejaerlykschen Tooneelpryskamp in Vlaemsche Tael. – Brussel, den 26 April 1862 Brussel: -15p.

Overdruk uit het Staatsblad v. 26-IV-62
1862 Strydige richtingen sedert drie, vier eeuwen der Hoog-en Neerduitsche taelleeraren. Redevoering gehouden op het vyfde Nederlandsche taelkongres te Antwerpen den 15 en 16 augustus 1856.

Afzonderlijke uitgave.
1856: in Handelingen van het vijfde Nederlandsch Taal-en Letterkundig Congres .pp 74 e.v. – (1856)
1860:  overgedrukt in ‘De Toekomst’, 1860, p. 321
Gent: W. Rogghe. -12p.

Overdruk uit: Handelingen van het vijfde Nederlandsch Taal-en Letterkundig Congres .pp 74 e.v. – (1856)
1862 Brugsche Beyaertgroet, 8 September 1862  Brussel: -4p., in-8.
1867 De doop. Idylle

Verscheen voor het eerst in het ‘Taelverbond’, VIIIe dl., p. 421.

Antwerpen: De Cort. -10p.
1867 De moriljen.

1860: Het stuk werd in drie tijdschriften tezelfdertijd opgenomen. We treffen het onder titel ‘Reizeherinnering’ of van ‘De Morillen’ aan in het Ned. Lett. boekje, 1860, blz. 43, in de Vl. School, 1860, p. 62, en in den Volksalmanak v. Ned. Kath., 1860, blz. 52.
1867: Verscheen er tevens een in het Fransch door Ch. Potvin vertaald fragment van in ‘L’Art flamand’ (Bruxelles) onder den titel ‘Les Morilles’
1887: Later opgenomen in ‘Nos poètes flamands’, 1830-1880, choix de morceaux traduits en vers français. (Roulers, 1887, De Seyn-Verhougstraete.)
Antwerpen: Boekhandel J.W. Marchand & Co. -8p.

Afmetingen: 26.20 x 16.50

1869 Verspreide en nagelaten gedichten.

Bevat de cycli: Buitenleven, Herinneringen aan Limburg, Natuurbeelden, Zangen der Lente, Schilderijtjens, Liederen, Legenden en Romancen, Vlaamsche Taalstrijd, Mengelingen, Loverkens en Gelegenheidsstukken.
1875: 2de goedkope editie bij F. Claassen te Brussel, Oostende, Leipzig.
Antwerpen: Frans De Cort, Keienveldstraat, 7, Elsene -400p.

Afmetingen 22 x 14.50

  goedkope editie 1875

 POSTUUM UITGEGEVEN
1894 Kleine bloemlezing.

Bezorgd en ingeleid door P. De Mont

Gent: Hoste. -32p.

Reeks: Bibliotheek van Nederlandsche letteren. – Gent; vol. 8
1908 J.M. Dauzenberg. Bloemlezing met levensbericht en inleiding.

Samengesteld door Arnold Sauwens.
Met portret van den Dichter.
Uitgegeven voor de Vereeniging van Letterkundigen
Brussel: Vlaamsche Boekhandel. -158p.

Afmetingen: 18.30 x 12 (ingenaaid)

1923 Horatius’ Oden. Metrisch vertaald door J.M. Dautzenberg met inleiding van Dr. Maurits Sabbe.

Nota: Uit de correspondentie van de auteur blijkt dat reeds in 1848 vijftig van deze oden vertaald waren. Nadien werden er nog een zestal aan toegevoegd. Frans De Cort had in 1869 de intentie ze te publiceren, maar na zijn plotse dood in 1878 waren de vertalingen niet terug te vinden. Pas in 1910 werden ze per toeval teruggevonden.

Brussel: Drukkerij  Weduwe Monnom. NV 32, Nijverheidsstraat.  86p.

Afmetingen: 25 x 16.40 (ingenaaid)

Nota 2: Bijzonder aan deze uitgave is dat ze naast de uiteindelijke vertaalversie, telkens ook een aantal vroegere versies van de vertaling meegeeft.

 

ARTIKELS EN KRITIEKEN IN TIJDSCHRIFTEN
(volledigheid niet gewaarborgd)

De Vlaemsche Rederyker

  • 1849: p. 230: Een taelpuntjen (over het du-dynen).

De Vlaemsche Stem.

  • 1849: Een woord betrekkelik Lulofs Handboek van den vroegsten bloei Nederlandsche Letterkunde
    Ibid., p. 300: Gedichtjes voor Kinderen, door Pr. Van Duyse.
  • 1850: p. 38-46: Bespreking van het letterkundig Jaerboekye voor 1850

De Eendragt

  • 5e deel, p. 82: ‘Oude Letterkunde’: Over de uitgave van deNederlandsche Gedichten, 1170-1600, door J.-A. Alberdingh-Thym bezorgd.
  • Ibid., 6e deel, p. 46: Brief aen den zeer geleerden en geschatten dichter en taelvorscher Alberdingk-Thym (29 Oct. 1852) betreffende diens tweede verzameling Oud-Nederduitsche gedichten.

Taelverbond

  • 1851: 8e deel: ‘Boekoverzicht’: Loverkens van Hoffmann Von Fallersleben.
  • 1854: p. 48-60: Danhuizer; gevolgd door twee metrische vertalingen

Zs. für Deutsche Mythologie und Sittenkunde (Göttingen).

  • 1853: p. 173: ‘Gebräuche aus Limburg und Brabant, vertaald uittreksel uitBelgische zede- en gewoonteschetsen(Volksleesboel Dautzenberg-Van Duyse).

Dietsche Warande

  • 1856: p. 1-16: Warandegedachten

De Toekomst.

  • 1857-1858: p. 1: Inleiding (met Pr. Van Duyse); p. 7: Hoe de jonge oojevaers leeren vliegen; p. 9: Verkeerde Straf; p. 22: Het Schryven; p. 24: Slenterwerk; p. 41: Wat in den volksonderrichte doorgaens vergeten wordt (met J. Blockhuys); p. 48: De goede oude Tyd; p. 65: Schooldwang of’ schoolpligt; p. 84: China en de Chinezen; p. 107: De akkerbouw hier en elders; p. 113: Gervinus over de paedagogische waerde der volksvertellingen; p. 129: Gezondsheidsmaetregelen in volksscholen; p. 167: Het lagere onderwys der meisjens; p. 215: Spreekoefeningen; p. 261: Aenteekeningen voor lessen over Aerdrykskunde; p. 289: Geographische merkwaerdigheden; p. 300: Theorie en praktyk; p. 324: De zindelikheid ten onzent en elders; p. 335: Opbeuring; p. 363: Toestand der onderwyzeren in andere landen.
  • 1859: p. 1: Eene historie voor leeraers en leerlingen (over Peatalozzi); p. 44, 111, 142 en 302: Overzigt der voornaemste steden in Europa; p. 55: Het teekenonderwys in stads- en dorpsscholen; p. 78: Kleine huizen hebben ook vensters; p. 88: Dorpschool by den Tataren der Krim; p. 97: Tydwinst en tydverlies voor de school; p. 151: Viesnoten over goed- en schoonschryven; p. 168: Verpligtend onderwys; p. 178: Waen en Waerheid; p. 202: Kinderjaren; p. 257: De geldkwestie voor het onderwys; p. 293: Zal ik mynen jongen schoolmeester laten worden?; p. 296: Berichten uit den vreemde; p. 298: Welk is het beste onderwys in volksscolen?; p. 300: Gehoorzammheid; p. 331 en 372: Eene rees aenteekeningen uit vroeger tyd, toen ik onderwyzer was.
  • 1860: p. 19: Aenteekeningen uit vroeger tijd (vervolg); p. 37: Kleine redevoering Van J.-M. Dautzenberg op de laetste onderwyzersvergadering; p. 58 en 178: Overzigt der voornaemste steden van Europa; p. 115: Lot der onderwyzeren; p. 125 en 279: Uitgelezene splinters en spaenders; p. 164: Stokkenpaerdjen; p. 193: Onderwys en Onderwyzers; p. 225: Een wonder onzer eeuw; p. 242: Iets over de Fransche tael; p. 258: Wie is de uitvinder der galvanisch-elektrische telegraphen; p. 268: Tabak; p. 289: Hoog- en Nederduitsch; p. 321: Strydige richtingen sedert drie vier eeuwen der Hoog- en Nederduitsche taelleeraren; p. 340: Macaulay over Volksopvoeding.
  • 1861: p. 1: Een Fransch woord ten voordeele van opvoeding en onderwys; p. 49: Belangryke aenkondiging; p. 161 en 271: Allerlei; p. 211: Splinters en Spaenders; p. 250: Een nieuw muzieknotenstelsel; p. 255: Hollandsche tael.
  • 1862: p. 1: Germanismus; p. 18: Phosphoriekskens; p. 28: Een gedichtjen (‘Het Portret’, door V. Loveling, met vertaling in het Duitsch: ‘Das Conterfei’, door J.-M. Dautzenberg); p. 30: Een accordeon-orgel; Boekbeoordeeling; p. 31: Schubert’s Natuerlijke Geschiedenis; p. 33: Kostscholen voor Meisjens; p. 51 en 65: Over des menschen bestemming en waerde; p. 61: Hoe men een wereldvermaerde dichter en tevens een vermaerde zot zyn kan (op Lamartine bedoeld); p. 64: Rooken; p. 94: Eenige ter beantwoording voorgestelde vragen; p. 149: Een woord overDe Toekomst’; p. 213: Fransche geleerdheid; p. 238: Vergadering van den onderwyzersbond op den 24 Sept. 1861; p. 250: Onderwyzersbond; p. 252: Schoolwezen; p. 265: Hoe men niet schryven moet; p. 290: Diploma en vryheid; p. 347: Nota by het gedichtDe Engel by de Wieg, door F.-A. Robyns; p. 352: Een welgemeend voorstel; p. 353: Eene inleidingsles in de geschiedenis
  • 1862-1863: p. 10: Bewaerscholen; p. 54: Natuerstaet en beschaving; p. 65: Het verzamelen van Natuervoorwerpen; p. 106: Snoeyen, vormen en vervormen; p. 209: Eendracht is macht; p. 284: Boekbeoordeeling: Nederlandsche metriek, Van J.-F. Heremans; p. 369: Het ergste vooroordeel, dat er bestaet.
  • 1863-1864: p. 32: Zelfstandigheid der school; p. 57: Vryheid van Onderwys; p. 18: Byvoeglike naamwoorden op ig en lik.
  • 1865: p. 240: Barbarismen; p. 341: Gazetten- en ander scheef vlaemsch; p. 30: Boekbeoordeeling:Beknopt chronologisch overzigt der algemeene geschiedenis ten gebruike van Burgerscholen, enz., door W.-A. Zeelt (Amsterdam).
  • 1866: p. 26: Scheef Vlaemsch en scheef Fransch; p. 85: Iets over het woordjen zich; p. 369: Een nieuwe kaart van Frankryk; p. 139: Boekbeoordeeling:Duitsche spraekleer Door Nederlanders, door K.-L, ter Nest
  • 1868: p. 1: Een onderwyzer gelyk weinigen (artikel aan J.-F.-A. Piré gewyd, onderwyzer te Brussel, stelsel Bell-Lancaster); p. 175: Botanische aanmerkingen op een bloemtuiltjen.
  • 1869: Boekbeoordeelingen: p. 74: Ottilie Wildermuth:Uit stad en land’; p. 75: Id.:Nieuw speelboek
  • 1873: p. 227: Proza uit Dautzenbergs papieren (door Fr. De Cort gepubliceerd: 1) Wel denken, wel spreken, wel handelen; 2) Gelyk by gelyk; 3) Natuur en Kunst.

Der Pangermane.

  • 1859: p. 2: Het Schillerfeest in Brussel; p. 5: Van Duyse’s Begräbnis; p. 35: Boekenoverzicht: Nolet’s ‘Ernst en Luim; A. BogaersGedichten; Pr. Van Duyse’sNazomer’.
  • 1860: p. 4: Boekbespreking: Fr. De Cort:Liederen, 2e reeks; p. 44: ‘Boekhandel(beschouwing over de oplaag van de in het laatste jaar verschenen boeken in Frankrik, Holland en Belgien).

Vlaemsche Kunst en Kunstenaers (wekelijksche bijdrage in Der Pangermane, Brussel, 1860).

  • 28: Cornelius-Joannes-Adrianus Seghers; p. 35: Eugeen de Block; p. 43: L. Kuhnen; p. 51: Alex Thomas; p. 59: Frans-Anton-Joseph Bossuet; p. 67: Eugenius Verboechhoven; p. 83: J.-B. Madou; p. 91: Louis Gallait; p. 99: Frans-Jos. Navez; p. 107: Cesare dell-acqua; p. 107: Joan-Frans Stallaert; p. 131: Adolf Dillens; p. 138: Wiertz; p. 148: Jan Swerts en Godfried Guffens; van dan af gaat de kroniek voort in het Duitsch over: p. 154: Nicasius de Keyser; p. 163: J.-Bernard Witkamp; p. 170: Joan-Michail Ruyten; p. 179: Edouard Dujardin; p. 194: Hendrik Leys; p. 202: Jos.-Hendr.-Frans Van Lerius; p. 210: Jos.-Laurens Dyckmans; p. 218: Frans Verheyden; p. 226: Gustaaf Wappers; p. 234: Jacob Jacobs; p. 242: J.-B. Huysmans; p. 251: Petrus Kremer. – P. 274: Die Kunstaustellung von 1860 in Brussel.

De Vlaemsche School.

  • 1860: p. 77: Een bezoek in de bergruinen van Paestum (kunstkritiek over het Wiertzmuseum).

Nederduitsch Tijdschrift.

  • 1862: I, p. 269: Boekbeoordeeling:Leven en Lieven(S.-J. Van den Bergh); p. 317: Boekbeoordeeling:Nederlandsche metriek(J.-F.-J. Heremans).
  • 1863: I, p. 326: Boekbeoordeeling:Die sieben Raben(L. von Plönnies).
  • 1864: II, p. 294: De groote Fransche tentoonstelling van kunstvoorwerpen in 1864.
  • 1865: III, p. 317: Boekbeoordeeling:Für Dich(Lieder von I. von Düringfeld); p. 321: Boekbeoordeeling:Aurora, Jaarboekje voor 1865(Haarlem, A.-C. Kruseman).

 Lijst van liederen van J.-M. Dautzenberg met muziek van:

  • Jan Blockx: Visschersliedeken
  • Jan Ferguut: Natuurontwaken (De Toekomst, 1868, p. 244).
  • Blom: Onze Stamboom (De Toekomst, 1846, p. 262).
  • Hol: Deuntje (Nederlandsche Zangstukken Willemsfonds, 8e reeks, 1e helft, nr 1, 1886
  • Hol: In de Schaduw (ibid., 8e reeks, 1e helft, nr 4, 1886), voor hooge en middelstem
  • Hol: In den Kersenboom (ibid., 8e reeks, 1e helft, nr 7, 1886), voor hooge en middelstem
  • Hullebroeck: Land en Stad (‘De Notenleer door het Lied’, p. 9, Gent, 1912)
  • Fernau: Viooltjen bij der hage (Toe., 1873, p. 382), duetto voor twee soprano’s