Chris Yperman
Merksem, 11 augustus 1935 – Zwijnaarde, 7 oktober 2015
Schrijfster van romans, poëzie, toneelstukken en toneelbewerkingen.
Yperman werd opgepikt met haar gedichten door het tijdschrift ‘Meridiaan’ medio jaren 1950 door Clara en Gentil Haesaert. Via bemiddeling van Jan Walravens kwam ze dan bij Manteau terecht met ‘Een heel klein scheepje‘, haar grootste succes dat zes drukken beleefde én een plaatsje bij de 37 klassieke delen van de Vlaamse Bibliotheek die Hugo Bousset rond de milleniumwissel voor uitgeverij Houtekiet samenstelde.
Ze zou later nog twee romans schrijven, wat toneelwerk en gedichten bij de beeldwerken van haar man Roel D’Haese. Na diens overlijden in 1996 maakte ze een dichterlijke kaddisj voor haar ex, met inleiding door goede vriend Hugo Claus.
Haar toneelstuk Robrecht de Vrome ging in 1973 in première bij Arca-Gent, waarvoor ook haar roman Pour Delphine uit 1970 voor toneel werd bewerkt. Haar monoloog Matraviata vond in 1985 onderdak bij theater De Bron in de Arteveldestad. En haar gedichtencyclus Had ik een groene hagedis (2004), met tekeningen van Karel Dierickx, verscheen bij de Gentse boekenmaker Imschoot (uitgeverij Toohcsmi).
BIOGRAFIE
11 augustus 1935: Geboren te Merksem.
1954: Debuteert met gedichten in het tijdschrift De Meridiaan onder impuls van de dichter en essayist Erik van Ruysbeek.
1959: Zij komt echter pas in de belangstelling met haar eerste roman, Een heel klein scheepje (1959), waarin sommige critici invloed van Françoise Sagan (Bonjour tristesse) meenden te herkennen.
- ‘Een heel klein scheepje’ vertelt over de zoektocht van een jonge vrouw Christina – die verdacht veel op Chris Yperman zelf lijkt – naar de ware liefde. Yperman gebruikte een dagboekachtige mozaïekstijl die vooral geroemd werd voor haar impressionistische, lyrische toets.
- Toen ‘Een heel klein scheepje’ als klassieker werd heruitgegeven in de Vlaamse Bibliotheek, dacht literatuurprofessor Bart Vervaeck daar anders over en brandmerkte dit nochtans charmante debuut als ‘sentimentele edelkitsch’
1970: Debuteert als toneelschrijfster met ‘Twee dames’ voor het Brussels Kamertoneel.
- Twee Dames werd door het Brussels Kamertoneel in het Paleis voor Schone Kunsten op de bühne gebracht door Annelies Vaes en Joanna Geldof, in een regie van Senne Rouffaer. Het is een eenakter die samen met werkjes van Marnix Gijsen en Robbe D’Usmeth onder de titel Trio voor een ‘belangwekkende avond’ (volgens Staf Knop) zorgde.
- Het stuk gaat over twee oudere dames die hun amoureuze herinneringen vertellen. De ene heeft het over artiesten waar ze mee flirtte, de andere was een liefje geweest van koning Leopold II. Vandaar dat het stuk enig protest uitlokte, in de eerste plaats bij de technici die het een belediging van het koningshuis vonden. Maar uiteindelijk kwam alles terecht dank zij het burleske en surrealistische van de taal die gebruikt werd.
- Critici vonden deze sprong naar het toneel van Yperman trouwens geen verrassing omdat ze de levendige, vaak humorvolle dialogen kenden uit haar romans.
In hetzelfde jaar verschijnt haar tweede roman Pour Delphine.
- Pour Delphine is opgebouwd uit twee oervormen van menselijk kontakt (sic): dialoog en erotiek. (…) De erotiek vertoont in Pour Delphine alle schakeringen, waaronder hetero- en homofilie, incest, sadisme, masochisme, voyeurisme en erotisch getinte blasfemie. (Bron: Ons Erfdeel juli 1971, In een wazige spiegel, een analise (sic) van Chris Yperman: Pour Delphine door Hanneke Paardekooper-Van Buuren pp.95-98)
- Het volledige artikel vind je hier.
- RECEPTIE: Als roman werd Pour Delphine al bij verschijnen op ‘gemengde gevoelens’ onthaald. Een broer-zuster-relatie met nog een lesbische verhouding als complement, seks en hysterie, verwarrend door elkaar gevlochten, deze hopeloze tocht door een dodende tuin der lusten (aldus Nic Van Bruggen) was voor critici toch een gelegenheid om er meer dan gewone aandacht aan te besteden. Voor Paul Hardy (in Boekengids, 1972, blz. 244) was die roman niets meer dan een ‘overbeurze vrucht van een doodvermoeide, uitgeputte wereld. Duidelijk beïnvloed door een bepaalde soort Franse literatuur, inzonder Pauline Réage, maar minder helder en nog meer would-be’. Hedwig Speliers merkte aan dat de hele scala van erotische ervaringen te weinig ruimte vond binnen de beperkte verhaalstof. Freudiaans getinte ingrediënten werden in een te versmald, te schematisch en te kunstmatig kader gesitueerd om als dusdanig herkend en herkenbaar te worden. Nic Van Bruggen vond de roman uitstekend passen in het existentialistisch evenbeeld van de generatie die Chris Yperman had voortgebracht. Een mooi boek om intens van te genieten, maar daarom nog geen prettig boek. Wel ‘een boek vol weemoed en eerlijkheid’.
1971: Vaak liet en laat zij zich inspireren door de kunstwerken van Roel D’Haese, haar overleden echtgenoot. ((zie: Roel D’Haese – Wikipedia) Zo schreef ze een bundel gedichten 49 sculptures bij gouden beeldjes van Roel d’Haese.
Zij neemt meerdere keren deel aan De Nacht van de Poëzie en geniet al jaren grote faam in de literaire wereld.
1973: Haar toneelstuk Robrecht de Vrome gaat in een regie van François Beukelaers in première bij Arca-Gent. Hetzelfde toneelhuis zou ook haar roman Pour Delphine uit 1970 voor toneel bewerken.
- In Robrecht de Vrome is de sfeer grotesk en soms surrealistisch. De historische middeleeuwse vorst Robrecht de Vrome (einde van de 10de eeuw) werd door historici als een onbenullig heerser beschouwd, maar Chris Yperman ontdekte dat hij gedichten schreef en zichzelf een groot dichter noemde en bovendien drie vrouwen had gehad en die context inspireerde haar tot een spel van waarheid en leugen, aanvankelijk als een tegelijk poëtisch en psychologisch gegeven dat in het tweede bedrijf omslaat in een schokkende satire, in de regie van François Beukelaers behoorlijk in de verf gezet. In dit tweede deel treedt Constance op, de derde vrouw van Robrecht en in tegenstelling tot Berthe, de tweede vrouw, was Constance wreedaardig en libertijns, een zuiders temperament dat zowel frivoliteit als intriges aanbracht.
1985: Haar monoloog Matraviata vindt onderdak bij theater De Bron te Gent.
- Matraviata werd geschreven voor Greta Van Langendonck (1944-2015) over een demi-mondaine vrouw uit de 19de eeuw die wegkwijnt aan tering. Eigenlijk een bewerking van een tekst uit La Traviata van Dumas/Verdi, met tussendoor biografische elementen uit het leven van Van Langendonck. Aanvankelijk had de schrijfster een bewerking met meerdere en hedendaagse personages en toestanden voor ogen. Uiteindelijk bleef het een indringende monoloog van een vrouw die een eigen standpunt verdedigt tegenover de opvattingen van een man.
1987: Jolie Madame, geschreven voor Frieda Pittoors (zowel in Vlaanderen als in Nederland een topactrice) is aanvankelijk als monoloog bedoeld, maar regisseur Wim Meeuwissen en choreografe Pauline Daniëls confronteren Pittoors met een man (Tom Janssen) en een dansende Griekse ‘god’ (Albert J. van der Stel). Het werd ook een muzikaal-plastische dramatische evocatie rond het kinderlijke en het geraffineerde, het spontane en het berekende in liefde en sensualiteit. De titel, Jolie Madame, verwijst naar een Franse parfum en meteen ook naar het vluchtige en onbepaalde van een ontmoeting, een leven, een liefde, en de magie van het theater zelf. Het is een collage van teksten rond erotiek zoals een vrouw die wil beleven om er van te genieten. Esthetiserend wordt een vrouw in zeven taferelen geconfronteerd met zichzelf en haar partner.
1997: Kaddisj voor Roel. 15 rouwgedichten ter nagedachtenis van haar man, de beeldhouwer Roe d’Haese die in 1996 overleden was.
- Hugo Claus schreef de inleiding “Mijn vriend” en een gedicht “voor Roel”. Het boek is geïllustreerd met 54 droedels, vluchtige tekeningen van Roel D’Haese.
2000: Haar laatste toneelstuk In de Verdure werd geschreven na het rouwproces rond de dood van haar man, de beeldhouwer Roel D’Haese (1921-1996), maar ook bepaalde herinneringen uit de eigen kindertijd werden erin verwerkt. De regie was in handen van Johan Petit en Bart Van Nuffelen in een productie van De Korre, Brugge.
- Inhoud: Vier bejaarden, twee vrouwen en twee mannen, in een huis in het niemandsland tussen Vlaanderen en Frankrijk. Een schemergebied tussen waan en verbeelding, herinnering en realiteit, angst en geborgenheid. Centraal staat een toren die uitsteekt boven het enge souterrain waar het viertal op elkaars lip zit. De kankerende en zwetsende oudjes hebben hun eigenaardige en eigenzinnige trekjes. Ze nemen geen blad voor de mond maar elke kwetsende uitlating wordt onmiddellijk gerelativeerd door een al dan niet grove grap. Vooral de markante feiten uit een ver verleden komen naar boven: de uitstraling van het eens zo mooie lichaam, de eerste liefdeservaring, de Eerste Wereldoorlog, het verhaal hoe honden ooit een aap verslonden. De rode draad is een verhaal van naijver, aftakeling en onvervuld verlangen maar ook van hoop dat Le temps des cerises ooit terugkomt.
2004: Haar gedichtencyclus Had ik een groene hagedis, met tekeningen van Karel Dierickx, verschijnt bij de Gentse boekenmaker Imschoot (uitgeverij Toohcsmi).
2005: In de Canvas serie Week van Liefde praat Wim Opbrouck over de liefde met Chris Yperman.
7 oktober 2015: Overlijden van de auteur in het WZC De Zilvermolen te Zwijnaarde
MEER OVER CHRIS YPERMAN
- DBNL . Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 6
- ‘Doe de vuurtjes maar uit’: interview met Chris Yperman door Johan Anthierens uitgegeven bij Van Halewyck in: Johan Anthierens – Niemands meester, niemands knecht ooggetuige en journalistieke teksten.
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- Chris Yperman – Wikipedia
- Chris Yperman · dbnl
- Roger Arteel: Chris Yperman (1935-2015) en de noodzakelijkheid van toneel. In: Theatermaggezien. 20.11.2015
SMAAKMAKER
Uit: Handgeschreven gedichten
Door koningen werd ik ontkleedgeblinddoekt
door soldaten bereden
per vingerafdruk
werd ik aanbeden
door zigeuners
geringd en beslagen waar zijn ze nu allen gebleven
ik sta hier terecht
en het regent
op mijn krekelvoeten
blijf ik niet overeind
en jij, mijn liefste
je trapt tot aan je enkels
door mijn hart.
Uit: Pour un vaurien
Laterals de dood niet meer langskomt
als hij slentert
in verlaten gebieden zit jij terug op je stoel in de keuken
mijn veertien-achttien soldaat
steek ik mijn handen onder je vest
en stroop ik je hemd omhoog voel ik je ranke lijf
je ruige armen
ruik ik je geurende zoete zweet maar als je niet komt
branden zwarte vlekken op mijn ziel
en sterf ik in vele douleuren.
EEN STRUIKROVER
Zo begint september weer. Eigenlijk is het nog augustus met grote zonnen. De zomer liet zonnen in mij als Van Gogh-bloemen, had ik met een dik stuk krijt op de muur willen schrijven. Maar de mensen leven als de muren van hun huizen: verboden aan te plakken, verboden te wateren. Ze hebben dorst op hun terrassen. Ze zijn boos op de zon: zij hebben het warm. Hun vel plakt op de straatstenen…
Liefst was ik eigenlijk Hugo tegengekomen. Zoals verleden jaar. Liefst Hugo nu. Maar ik wist ook dat men op Hugo nooit en nergens moet wachten. Hij komt zoals je een kind krijgt: wanneer je er niet aan denkt.
De dag kruipt moeizaam in de avond. De nacht wordt wakker als een spin. En ik ga naar huis. Weer een dag die, zoals vele andere, alleen wandelt.
Ik kijk naar de deur. Rotte dag. Lieve kamer. Andree is er niet. Niets blijft me dan een stem als een warme nachtvlinder die vandaag of morgen mijn huid zal verminken mij zal wegvreten wellicht.
Vergeten dagen, als geplooide kaarten, moesten liever nooit bestaan. Woorden die als vergeelde insekten met opgevouwen poten ons langzaam ouder maken. Niet alles kan goed zijn om aan terug te denken. Een prins neemt meisjes zoals hij kersen eet: gulzig, en de bomen staan er vol van, ieder jaar. Of met zijn ogen in mijn handen: Blijf bij me, wil je ? Blijf bij me, ik denk dat ik erg ongelukkig ben.
Zo moet men steeds de ene herinnering met de andere wegduwen. En waarop wachten wij ? Andree is een schaap. Een schaap met suikeren voeten. Waarop wacht zij ?
“We zullen ergens helemaal verstenen” zeg ik, “als wij niet vlug iets doen. Ik moet iets doen, om ’t even wat.”
“Ga strijken”, zegt zij, “ik geloof dat jij je verveelt, je doet nooit wat.”
“Ik verveel me allerminst, maar we moeten toch iets doen, een huis bouwen of zo”.
“Je bent kinderachtig,” zegt zij terwijl ze zich omdraait.
“Begrijp je, Andree…”, maar ik zeg verder niets.
Ik zie dat ze grijze haren krijgt. Zij is nog jong eigenlijk; waarom heeft zij dan grijze haren ? Waarom gaan haar woorden op en uit als een vlam op een wiek ? Ik wil niet oud worden zoals zij. Alleen en uitdrogend. In een stad. Zij zal sterven zonder dat zij iets gedaan heeft.
Nooit alleen oud worden, alleen sterven zoals mijn prins en ik elkaar beloofden: “Wij zullen nooit alleen ziek zijn.” Een avond toen wij riet gingen plukken aan zee.
“Ik denk niet dat jij ooit ouder wordt,” zei hij, “het kan niet dat je grijs wordt met een reumatieklijf.”
“Het kan niet,” lachten wij.
En hij: “Zie je me al met wandelstok en afhangende pijp. En ’s nachts met een slaapmuts en sokken ?”
Wij lachten; wij zouden toch nooit oud worden. En als we het werden, waren we samen. We waren blij met onze jeugd, als met een nieuw gevonden schelp, die we stelen van elkaar om aan elkaar terug te kunnen geven.
En als Andree binnen komt denk ik: mijn moeder is daar, zij is oud en bedroefd; en verveeld met haar dochter.
Wij groeten elkaar niet.
Uit: Een heel klein scheepje. 1959.
BIBLIOGRAFIE
De bibliografische gegevens werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience –Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles
- Universiteitsbibliotheek – Katholieke Universiteit Leuven.
- POËZIECENTRUM vzw – Gent
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klik op de foto
Chronologisch overzicht