Maakt deel uit van:de theaterwereldKoloniale literatuurtijdschrift Vlaamsche arbeid
VAN DER STRAETEN Emiel
Borgerhout (Antwerpen), 17 mei 1887 – Antwerpen, 09 februari 1918
Pseudoniem van Emiel Delrue
Schreef als eerste in Vlaanderen over het koloniale Afrika: Zuiderkruis, De Slaapziekte, Soedaneesche Legenden.
Schreef ook enkele toneelstukken
BIOGRAFIE
17 mei 1887: Geboren te Borgerhout (Antwerpen)
Eerste Vlaamse schrijver over koloniale aangelegenheden. Begaafd maar vrijwel vergeten, behorend tot een generatie die men soms `geslachtofferd’ noemt, verloren tussen de glorieperiode van Van Nu en Straks en de heropleving na WO I.
Hij volgt de oude humaniora op ’t college te Turnhout, waar hij op nauwelijks 16 jaar afstudeert en daarna doet hij handelsstudies te Antwerpen op ’t Sint-Ignatiusgesticht.
1906: Debuteert met ‘Dorpelingske’, een mélange van proza en poëzie, dat vrijwel onopgemerkt bleef. Hij is 18 en student op de Handelshogeschool.
1908: Vertrekt naar Portugees Guinea (een regio die thans deels Senegal, deels Mali) met een opdracht voor een Portugees handelshuis. Na ander half jaar wordt hij ziek, en keert naar Europa terug.
- Maar hij leert er wel het land en het volk kennen. Hij vaart de Niger af in een prauw langs de Sahara-grens tot Timboektoe. Hij luistert naar de zangen van de ‘griots’, de legenden van de ‘maraboes’. “Wie geen dichter was, wordt dan dichter’, schrijft hij in de epiloog van Zuiderkruis.
- Onder de geografische benaming van toen werd met Soedan een uitgebreid grondgebied aangeduid doorheen het breedste Afrika, bezuiden de Sahara en Egypte, benoorden het tropische oerwoud.
1910-1914: Mederedacteur van het tijdschrift Vlaamsche Arbeid (1905-1930).
- Hij publiceert er zijn Liefde-intermezzo dat ons beurtelings naar Schotland brengt op een jachtpartij, de bloemenpracht van het eiland Madeira, en de oude Arabische steden van Spanje.
- Hij publiceert er Soedaneesche legenden en een oud-Romeins verhaal Julia
- Hij publiceert 3 toneelstukken: Esopus in Samos, Balwin d’Ysere, De zeven Wijzen van het Bamboebosch.
1911: Publicatie van de roman Het Zuiderkruis, `hooggestemde lyrische indrukken uit Afrika waarin oosterse poëzie de taal een prachtig geweld aandoet’ (Marnix Gijsen, Verzameld werk, deel 6, p. 536).
Ook het toneelstuk De Lente der Woestijn moet in deze periode zijn gepubliceerd.
1912/13: De Soedaneesche legenden zijn een neerslag van zijn contacten met Afrika. Het zijn “data” , zoals hij zelf zegt, waarrond hij heeft gebouwd in de atmosfeer van ‘ginder’. De gepubliceerde verhalen vormen maar een fractie van wat Van der Straeten als legende heeft neergeschreven. In zijn nalatenschap werden er nog zo’n 250 terug gevonden.
1914: Wordt ernstig ziek.
9 februari 1918: Overlijdt in zijn geboortestad.
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Website
Referentie
- Arthur Verthé en Bernard Henry, Geschiedenis van Vlaams-Afrikaanse letterkunde 51-53. Davidsfonds, Leuven, 1961. 207p.
- Jozef Muls, Herinneringen aan gestorven Vlaamsche schrijvers en kunstenaars. Davidsfonds, Keurboeken nr 1, 1929, pp 91-96.
SMAAKMAKER
- Lees uit ‘Zuiderkruis’ na de bibliografie
Afrika. (*)
Het land dat ik bemin ligt ver van hier
Daar zijn de menschen goed, de streken schoon
Veel schoner dan ik z’in mijn woorden vier
Veel rijker dan ik z’in mijn beelden toon.
Daar is mijn ziel gebleven, onder ’t vier
Der goeden zon. En ’t altaar mijner Goôn
Staat ledig daar. Daar hangt mijn zilvren lier
Aan ’t stroô der hut, waar ik in droom nog woon.
De warme wind der stroomen streelt een zoen
Een lange zoen op haar, ik voel zijn vlucht
En niemand komt ’t bamboe-werk opendoen,
Om naar het lied te luisteren dat hij zucht;
En niemand komt de purper tort’len voën
En niemand oogst er wijn en palmenvrucht.
*Wild zooals het land, zijn deze herinneringen in vluchtig vers
Uit: 56e Soedaneesche legende p. 95
BIBLIOGRAFIE
Woordje vooraf
De bibliografische gegevens werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience –Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles
- Piet Devos: Van reuzen tot dwergen. Bibliografie – Vlaamse schrijvers in de 20ste eeuw – Eerste drukken. Kortrijk, eigen beheer 2007
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klik op de foto
Chronologisch overzicht
POSTUME UITGAVE
SMAAKMAKER
De woestijn
Over de woestijn varen zuchten, uit schijnige kimmen naar bleekende grenslooze verten, over ’t zingende zand, dat meêsleept, ballast der winden, en kabbelt of koperig ruischt door schraal-dorre gewassen, ’t laatste voeder der kameelen, tam, gedwee en taai….
De morgen gloort op, lauwe suizingen ademen over ’t ledige vlak;
lauwe suizingen die aanruischen, opwinden en droomwekkend aanzwellen tot nader-gonzende zangerigheid van verre reizigers-koor en karavaan-psalm. – … De wind stilt en de zang zwijgt;… een pause lang…
Weer zuchten klanken, aangedreven, aangedregen, zacht en zoet, golvend en plechtig als monniken-preveling en modulatie van zangen uit echo-verre klooster-gaanderijen bedolven in de zanden,…
Mat, toonloos wordt de lucht, als de zuchting rust…
Was ’t weenende weemoed door ’t begoochelende ruim?
Lommerstippend op de klaarte der blauwende-horizonten, schemerig beweegt de kimlijn der zand-golven…
Was ’t lucht op licht-spiegeling, schaduw-damping of een voortrennend prooidier, schuwend de stijgende dagklaarten?…
Nog onbeweeglijk effen lijnt de gele dageraadstriep…
Zeeblauw deint een oogenblik de barende woestijn met goudig-beschenen zandribbelingen en in ’t holle der kabbeling, achter de gulden baring waarop horizontaal het geel-roode oostlicht schijnt, in de zand-kollen en duinvalleien is ’t lommer purper, blauw met goud-poedering, scharlaken; dan snelwisselend langs vaal-goud, ros-goud, koper-goud, bleek-goud, blond, zilverig…
Tot de groote gele zonne boogt over de kim.
Daar schielijk, daagt, fantastisch kool-zwart in trilklare wijdte: de schare der zingende reizigers op hunne hooge kameelen, – die ’s nachts dóór, onder ’t fel-blauw licht der woestijn-mane, sterk lommerend hun schimmen op ’t zilver zand, – voorttogen en doolden over de koelere vlakten, – te blakend gloeiend bij dag.
Hoort de fluister-wiegende naderende zang-galm
Over ’t zand der woestijn is dauw gezegen,
Elke droppel heeft het zand geslorpt,
Elke zucht heeft het zand gehoord,
Elk spoor heeft het zand bewaard;
zwijgend droomt de zanding
als iemand die alles weet.
Ik heb het spoor vernomen
van vluchtend prooidier,
ik zal het spoor niet volgen
naar de rotskuilen der bergen,
want bloed heeft het zand gedronken
en lang zal bleeken op ’t gouden zand
Ik heb het spoor gevonden
van dravende kameelen;
het spoor weet ik, en betrouwend
zal het volgen naar d’oase;
want de kameel weet verre en zeker.
Ze naderen snel, reikend, voor dag-rust naar de groene gast-vrije oase, waar bronwater welt en sprinkelt en frischte groeit.
Aan den ruischenden zoom der palm-oase hielden de reizigers in, ontstegen hunne last-dieren, opgewekt door naaste water-geur.
Ze knoopten de soepele leder-toomen rond de knotsige reis-stokken, in ’t dauw-vochtige kruim-zand geplant, en knielden voor ’t morgen-gebed.
Een der rauw-bruin-pelzige kameelen bleef wachten, niet ontlast; de lading zou kostbaar zijn, want een sluier van hel-blauwe zijde omvoolde ’t gehalt, een vage menschengedaante, soms bewegend, ademend-heffend de glinsterende zijde-golving waarover de lage zon goud-dradig streelde.
Ze knielden in ’t molle zand, hieven hunne breede tulbanden van ’t hoog-bloot geschoren gebronsd voorhoofd, strekten de armen op, met breeden zwaai der witte mantels, waardoor de versche oase-zucht ’t pezig-magere donkere lichaam omkoelde.
Ze baden, zoenden de aarde, wendden ten hemel de flits-zwarte diamant-oogen, glanzend van ros zonne-licht. een naakt gebeente.
Stonden op, slanke gestalten, beenderig uitknokend dóór hard-bruine korstige huid; knielden weer, buigend zeer diep de lange armen, mompelden half-luid en stiller, eenstemmig dalende en stijgende litanie, hun vurige morgen-beê,
onverstrooid, beschenen door ’t guldend eerste zonnelicht, dat boven hen de hemelen rijker-blauwde, de palmen rijker groende, groen-fluweelig, met vale goud-tinting, d’hevigen dag inhuldigend door klare sferen over de grauwe woestijnen…
Rond de oase blaakte de heete woestijn-dag; de schroeiwind had reeds de sporen der karavaan-dieren weggevaagd uit ’t warm-droge zand.
In ’t groen-dichte rond de bron-kuil, diep-frisch, bereidden de reizigers hun maal en de ontlaste kameelen weidden en graasden vrij ’t mosgras rond de schubbigschorsige palm-stammen.
Onder een schuttings-dak, dooreen gevlochten met takken en palm-bladeren, op wollen dekens sliep de koningsdochter Mamadiola, de kostbare last onder den zijden sluier, voor welks voorspoedig heimvoeren ’t hun aller leven zou gelden bij den koning;
Een fiere neger-maagd, geboren in de zout-moerassige Ooster-streke der schoone Foula-volkeren:
– De kristal-streke der opgedroogde zoute land-zeëen, korstig van glazen zout-lagen, met kalkgebleekte geraamten: als ijsvlakten, landen vér, waarover lichtspel en weerkaatsing in de verglaasde holten, dóór en over de weêrschijnende zout-kristallen, straalbrekend, vreemde verschijnselen schiep; verleidende, misleidende schouwspelen, wouden, gebergten, blonde zee-strang, schaäuwige rivier-valleien; en weêr paleizen, moskeëen en minaretten: – wanhopig schoone hevelingen en spiegelingen wegvliedend voor reizigers-spoed dáárhéén…