Jotie T’Hooft
Oudenaarde, 9 mei 1956 – Brugge, 5 oktober 1977
Eig. Johan Geerard Adriaan T’Hooft
Dichter en schrijver
De belangrijkste thema’s: druggebruik, dood en zelfmoord, erotiek en seks, kortom die dingen die voor hem een vluchtweg betekenden voor de vervreemding en de desoriëntatie die zijn leven beheersten.
In die zin kan men hem ook beschouwen als een neoromantisch dichter. Een andere referentie ligt besloten in de verwijzing ‘Rimbaud van de Vlaamse poëzie’
Tijdens zijn laatste levensjaar schreef hij ook onder een heteroniem: Charles-Louis D’Haene.
BIOGRAFIE
09 mei 1956: Geboorte van Jotie T’Hooft te Bevere/Oudenaarde.
- Johan T’Hooft was enig kind Al heel snel bleek hij een gevoelig jongetje en hij raakte gefascineerd door taal en de dood.
- Aanvankelijk een voorbeeldige jongen met uitstekende schoolrapporten, deden er zich op de middelbare school ernstige aanpassingsproblemen voor: door zijn zwakke resultaten, opstandige karakter en zijn onhandelbaar gedrag, werd hij van verschillende scholen gestuurd.
- Zijn vader was bibliothecaris, en mede daardoor begon hij al vroeg met het lezen van auteurs als Franz Kafka en Hermann Hesse. Poëzie en muziek (David Bowie, Nico, Frank Zappa, Lou Reed) en drugs markeerden zijn vluchtwegen
- Op zijn veertiende was hij al verslaafd.
1967: Op zijn zeventiende trok hij weg uit Oudenaarde en ging hij op kamers wonen in Gent. Hij hield er een dandyeske levenswijze op na en “imiteerde hertog Des Esseintes uit Joris Karl Huysmans‘ A rembours tot in het extreme” (Brouwers 1984, p. 434). Hij leefde in een geheel zwart geschilderde ruimte en had een schedel op zijn schrijftafel staan. Om aan de kost te komen werkte hij in die periode als fabrieksarbeider, kok, barman, schoorsteenveger enzoverder, allemaal jobs die hij na korte tijd voor bekeken hield.
1973: T’Hooft ondernam een eerste zelfmoordpoging, wat in zijn burgerlijke geboortestad voor behoorlijk wat opwekking zorgde.
1974: T’Hooft werd voor drugbezit opgepakt bij een razzia, ter beschikking van de jeugdrechter gesteld en doorverwezen naar de opvoedingsinstellingen in Beernem en Ruiselede.
Na deze periode ontmoette hij Ingrid Weverbergh, de dochter van Bok-man en Manteau-uitgever Julien Weverbergh, uit diens eerste huwelijk.
29 augustus 1974: Jotie en Ingrid traden in het huwelijk. Zijn schoonvader, directeur van uitgeverij Manteau, bezorgde hem niet alleen werk als lector bij uitgeverij Manteau, maar zorgde er ook voor dat zijn eerste bundel Schreeuwlandschap in 1975 gepubliceerd werd.
- Jeroen Brouwers, die in dezelfde tijd bij die uitgeverij werkzaam was, beschrijft zijn herinnering aan Jotie T’Hooft’ als volgt: “hij was jongste bediende en manusje-van-alles, die de binnenkomende manuscripten van hun verpakking mocht ontdoen om ze vervolgens op het bureau van de lector op te stapelen. Jotie knipte de recensies uit de kranten en borg de knipsels op; Jotie na, de telefoon aan; Jotie mocht de koffie of de whisky binnenbrengen als er bezoek was; Jotie mocht in het buurtwinkeltje een doosje paperclips gaan kopen. Voor secretariaats- of redactiewerk was hij ongeschikt, – het liefst was hij in zijn kantoortje met zijn eigen dingen bezig. Jotie was niemand tot last en nooit heeft iemand zich aan hem geërgerd” (Brouwers 1984, p. 443). Bij de uitgeverij waar hij zelf werkzaam was, verscheen dus ook Schreeuwlandschap, een bundel die meteen aansloeg en die van Jotie T’Hooft een mythe gemaakt heeft.
Juli 1976: Trachtte een tweede maal zelfmoord te plegen: hij dronk een fles whisky leeg en spoot zich valium in de aderen. Ook deze poging mislukte.
- Jeroen Brouwers vertelt het verhaal van een ontvreemde check waarmee T’Hooft samen met zijn vrouw op vakantie vertrok (Brouwers 1984, p. 444). Dat voorval zou volgens Brouwers het ontslag van de dichter bij de uitgeverij in de hand gewerkt hebben en het ontslag op zijn beurt moet dan weer aanleiding gegeven hebben tot de tweede zelfmoordpoging van T’Hooft in 1976. Na bij Manteau weggestuurd te zijn, leeft hij van een werkloosheidsuitkering, van hier een daar wat redactiewerk dat zijn schoonvader hem alsnog toevertrouwt en vooral van het geld dat hij verdient met het dealen van drugs.
1976: Zijn tweede dichtbundel Junkieverdriet verscheen in 1976. Voor deze bundel kreeg hij de prestigieuze Reina Prinsen Geerligsprijs, die T’Hooft wel met Oek de Jong moest delen.
Deze bundel betekende zijn doorbraak binnen de literaire wereld. T’Hooft werd redacteur van verschillende tijdschriften, gaf overal ten lande lezingen en voordrachten en publiceerde in verschillende literaire bladen.
1976-1977: In zijn laatste levensjaar begon Jotie T’Hooft te schrijven onder de naam Charles-Louis D’Haene. Deze D’Haene werd gepresenteerd als een op zichzelf staande auteur met een eigen oeuvre, biografie en uiterlijk.
- Volgens Tjerk Noordraven in zijn artikel in ‘Zacht Lawijd’ jg 11/3, creëerde Jotie dit alter ego om aan de enorme druk van bekendheid wat te ontsnappen. De echte Charles-Louis D’Haene was zijn oudoom (1855-1929), een zonderling die van dag tot dag leefde. T’Hooft vond deze voorvader een sympathieke figuur met wie hij zich kon identificeren.
- Zelfs heeft hij ooit in Nederland een optreden gegeven vermomd als D’Haene, gekleed ‘in een chique jas, met een ziekenfondsbrilletje op, bleek geschminkt en de haren op vreemde wijze glimmend van de brillantine, achterover gekamd’. Op die bewuste avond droeg T’Hooft eerst zelf een aantal gedichten voor en na een korte pauze kwam Charles-Louis D’Haene op. Niemand die het doorhad. (Nelissen, Walter. 1981. Jotie T’Hooft: Een dichtersleven p.82)
- Het enige gedicht dat T’Hooft onder zijn heteroniem publiceerde blijkt ‘Gebarentaal’ te zijn in het tijdschrift ‘Restant’ (1977, 6, nr 2 p.134) waar Jotie T’Hooft in de redactie zat. Overigens vinden we dit gedicht ook terug – met een paar kleine wijzigingen – in zijn derde door hemzelf persklaar gemaakt bundel ‘Poezebeest’ (1978)
- Ook blijkt er volgens deze onderzoeker nog een map te bestaan waar voorop de handgeschreven titel staat van “100 gedichten” met daarin enkele gedichten gesigneerd met de naam Charles-Louis D’Haene. Deze zijn overigens niet in het ‘Verzameld werk’ van Marie Lesy opgenomen.
- Zie ook het essay ‘Beroering en ontroering’ in Jotie T’Hooft, Verzameld werk, Meulenhoff/Manteau p.661., dat eveneens ondertekend is met C-L D’Haene
1977: Het druggebruik overheerste echter meer en meer zijn leven en maakte een ander mens van de zachtaardige T’Hooft. Omdat hij haar mishandelde verliet Ingrid Weverbergh haar man.
Nacht van 5 op 6 oktober 1977: De doodsdrift van T’Hooft won het uiteindelijk: hij diende zichzelf in een kleine kamer in Brugge een overdosis cocaïne toe en stapte zo uit het leven. Op de muur stonden enkele laatste afscheidswoorden (vermoedelijk voor zijn ex) : “vaarwel kleine meid! veel geluk!” In zijn huis in Sint-Agatha-Berchem, dat binnenin helemaal zwart geschilderd was, lagen twaalf afscheidsgedichten op de schoorsteenmantel, met de toestemming voor Weverbergh om ze postuum te publiceren. Voor zijn zelfmoord zette hij het nummer ‘The End’ van The Doors op, de tekst van het lied gaat over onderwerpen als liefde, drugs en uiteindelijk de dood, allemaal elementen die een grote rol in T’Hoofts leven speelden.
Epiloog
T’Hooft werd begraven op het kerkhof te Oudenaarde.
Na zijn dood verschenen nog een paar dichtbundels ‘De laatste gedichten’ (12 gedichten geschreven in de nacht van 3 op 4 oktober 1977) en ‘Poezebeest’, die nog volledig door hemzelf drukklaar was gemaakt. Verder een bundeling van prozateksten en al snel ook de “Verzamelde gedichten” en het “Verzameld proza”. Vooral zijn extravagante levenswandel maakte van deze jong gestorven dichter een bijna mythische figuur in de Vlaamse poëzie.
2004: Toen Julien Weverbergh het archief van T’Hooft in 2004 wilde verkopen stapte de weduwe T’Hooft-Weverbergh naar de rechter, die vervolgens op 18 januari 2005 de verkoop verbood.
9 oktober 2021: Oudenaarde eert Jotie T’Hooft met een stadswandeling, de onthulling van een gedicht bij zijn graf op de begraafplaats, een muzikale optocht, een poëzieavond (met o m slam poetry) en de lancering van de zevende editie van de Jotie T’Hooft Poëzieprijs.
Meer over Jotie T’Hooft
- Brouwers, Jeroen. 1984. “Jotie T’Hooft, 1956-1977”. In: Idem. De laatste deur. Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren. P. 433-447.
- Evenepoel, Stefaan. 2000. “Jotie T’Hooft”. In: Hugo Brems, Tom van Deel, Ad Zuiderent (red.). Kritisch lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur. Groningen: Martinus Nijhoff uitgevers.
- Mulders, J.-P. & Lesage, A. 1997. Een zeer treurige prins. Het leven van Jotie T’Hooft. Antwerpen: Manteau. 240p.
- Luk De Vos [red.]. 1984. Jotie T’Hooft: een witboek. Borgerhout: EXA. Dit boek is een aangevulde en verbeterde uitgave van Restant, jrg. 9 nr1 (voorjaar 1981)
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
- Jotie T’Hooft – Wikipedia
- DBNL auteur – Jotie T’ Hooft
- NEDWEB/Literatuur in context – T’Hooft, Jotie
Referenties
- Brouwers, Jeroen. 1984. “Jotie T’Hooft, 1956-1977”. In: Idem. De laatste deur. Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren. P. 433-447.
- Paul Demets, Het ‘Verzameld werk’ van dichter Jotie T’Hooft. In: De Morgen Uitgelezen 23 juni 2010 p. 35:
- Tjerk Noordraven, Jotie T’Hooft en zijn heteroniem Charles-Louis D’Haene. In: Zacht Lawijd, jg. 1 (2012) nr 3 pp. 24-51.
SMAAKMAKER
Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet
Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet Van geboortepijn tot nu mijn eenzaamheid Die ik deel met duizenden nu ik weet wat ik weet: Dat de mens een nald is zoekend naar een ader Zoekend naar de kiespijn van een ver verleden. Junkieverdriet, bass-toon van deze tijd Waar de verschopte verschaald in een dode hoek Van het denkperspectief, in de paranoia Van de kleine penis en de schizofrenie van schaamte. In deze wereld mijn waansysteem werd liefde Een misdrijf in het duister en reizen kruipen Uit de schaduw der ouders naar de schaduw van de dood. Verdrinken tijdens de armslag naar meer. Licht van alle licht, licht Dat niet dooft met de dagen en mijn geheugen Voortdurend doorschijnt, licht licht Dat niet zinkt in het stof het woord Dat muis is knagend binnen klein bestek, Licht dat bomen doorruist en water, licht Dat leeft op de vloedlijn bij springtij, Tussen afkick en hit, wit licht, witte hitte.
Op het kerkhof
Uit Poezebeest.
Waarom kan ik niet stil zijn ? Mijn oor kent de wind hier, taxus praat tegen mijn vingertoppen. Het stenen hondje aan de voet zijns meesters laat lezen; ‘Een hart van goud rust hier stil en koud’. Sommigen dorsten nog naar bloed en bewegen, nog even zakt hun zerk scheef Over duizend jaar landen onsterfelijke amoeuben uit de Paardekopnevel hier en noemen de plek ‘%rmùKàç’ of iets dergelijks.
Schreeuwlandschap
Het schreeuwt: grote vlokken gehuil vallen aardewaarts, bedekken daken en de nakende dag, dag dag, wordt nacht, nauwelijks merkbaar nadervarend, de avond met zijn zuigende wolken en zijn onzedige zonsondergang. ondergang: gelaten onderga ik de zon die stijgt en daalt naar willekeur der Nacht wordt nacht, huiverend voor zichzelf, verstrikt in zichzelf, in eigen dekens van verlangen en niet geven. Van die nacht zijn wij de zeer gehoorzame kinderen. Nacht, wordt dag, tejatraal de schaamlippen ontvouwend, heilige ingang van de hemel zichzelf voortdurend vingerend. Want waar moeten wij ons bergen als het uit ons binnenste te buiten gaat alles op zijn weg vernielend tot ons eigen schreeuwen toe.BIBLIOGRAFIE
Woordje vooraf
- Na de bibliografie bespreekt Paul Demets een aantal tekstkritische edities van Jotie T’Hooft’s werk.
De bibliografische gegevens werden onder meer nagekeken bij
- Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience – Antwerpen.
- Koninklijke Bibliotheek van België – Brussel / Bibliothèque Royale de Belgique – Bruxelles.
- POËZIECENTRUM vzw – Gent
Om de foto’s in de fotogalerij te vergroten klikt u op de foto.
Chronologisch overzicht
Een kritische doorlichting van tekstedities.
Met een weinig wijzigingen overgenomen uit De Morgen Uitgelezen 23 juni 2010 p. 35: Paul Demets, Het ‘Verzameld werk’ van dichter Jotie T’Hooft.
- Tijdens T’Hoofts korte leven verschenen er twee bundels: ‘schreeuw-landschap’ (1975) en ‘Junkieverdriet’ (1976). Onmiddellijk na zijn dood kwam daar nog ‘De laatste gedichten’ (1977) bij, een kleine bundel, die volgens t’Hoofts uitgever Manteau en schoonvader Julien Weverbergh, klaar lag op zijn werktafel. T’Hooft had ze twee dagen voor zijn uitstap uit het leven afgewerkt.
- In 1978 kwam dan ‘Poezebeest’. Marie Lesy schrijft er in haar voorwoord over: “Poezebeest was al in voorbereiding toen de auteur overleed; de samenstelling van de bundel lag zo goed als vast en ook qua vormgeving waren er al afspraken gemaakt”.
- Op deze reguliere uitgaven volgden nog een aantal uitgaven die niet allemaal even sterk aan de editieprincipes beantwoorden. Zo waren de selectiecriteria van samensteller Fil Hantko voor de ‘Verzamelde gedichten’ (1981) niet transparant. ‘Kwaliteit’ was de vage norm om naast de gepubliceerde gedichten ook gedichten uit tijdschriften en nagelaten werk op te nemen.
- ‘Een pijl in het niet: een leven in teksten’ (1997) was dan weer vakkundig samengesteld en bevatte boeiend, nog onbekend primair materiaal, maar de samensteller – vermoedelijk Julien Weverbergh – bleef anoniem. Deze en andere publicaties, zoals de biografie ‘Een zeer treurige prins’ (1997) van Jean-Paul Mulders en Annick Lesage, toonden in elk geval aan dat de honger naar het werk en het leven van Jotie t’Hooft bleef bestaan.
- ‘Verzameld werk’ (2010) van Marie Lesy is een bijbel voor de fans en een reisgids door de jaren 70, gezien door de ogen van een levendige, sensitieve jongeman.
De thema’s in zijn poëzie
De belangrijkste thema’s: druggebruik, dood en zelfmoord, erotiek en seks, kortom die dingen die voor hem een vluchtweg betekenden voor de vervreemding en de desoriëntatie die zijn leven beheersten.
In die zin kan men hem ook beschouwen als een neoromantisch dichter. Een andere referentie ligt besloten in de verwijzing ‘Rimbaud van de Vlaamse poëzie’.
Reeds in zijn jeugdjaren is T’Hooft gefascineerd door de dood.
Deze fascinatie, in combinatie met de eigen doodsdrang, vormen de rode draad doorheen het hele leven en werk van Jotie T’Hooft en komen in talloze van zijn gedichten naar voren, niet het minst in de gedichten die hij net voor zijn dood schreef, met de regel “Ik ben wereld, in mij is onstuitbaar de doodsbloem ontloken” als perfecte samenvatting van deze thematiek.
Nauw aansluitend bij deze doodsdrang, is het thema van vervreemding en desoriëntatie.
Jotie T’Hooft is een vreemde op deze wereld, voelt zich hier niet thuis en zoekt op allerlei manieren naar een vlucht uit deze wereld om thuis te komen in zijn eigen innerlijke wereld. Ook de verwijzingen naar het verloren paradijs en de onschuld van de kindertijd moeten in dit licht gezien worden.
Van meet af aan kende T’Hooft, vooral bij de jongere generatie, een opmerkelijk succes, waarop door de uitgeverij handig werd ingespeeld. Na zijn dood sloeg die populariteit om in een sterke mythevorming, in die mate zelfs dat een Amsterdams collectief (Léon de Winter, René Seegers) zowel een film als een toneelstuk aan hem wijdde.