home | Inloggen
Aantal schrijvers: 594 | Aantal boeken:

19.538

 

 

Orangisme rond 1830

Kort na 1830 bestonden de aanhangers van het orangisme uit 3 groepen:
• de taalminnaren.
• zij die er economisch voordeel bij hadden.
• zij die meenden dat de Nederlanden een legitiem land waren

In “De constructie van België 1918-1847” (Lannoo 2006) leert Els De Witte ons dat de orangistische politieke strijd in de eerste jaren van het Koninkrijk België gepaard ging met hevige en gewelddadige repressie. Het bleek ook algauw een verloren strijd.

Ons is het te doen om de eerste groep: de taalminnaren.
Onderzoek –alweer door Els De Witte – wijst uit dat de Vlaamse schrijvers in de eerste plaats reageerden vanuit hun eigen specifieke belangen. Immers doordat ze zelf moesten instaan voor de uitgave en distributie van hun werk, was hun basisideologie voor de hand liggend: ze volgden de maatschappelijke orde waarin ze rustig konden werken en die hun toestond een lezerspubliek te vinden.
Het is dus begrijpelijk dat zij die in de Hollandse periode een kans tot ontplooiing hadden gekregen, streefden naar het behoud van dit regime en met tegenzin een regime begroetten dat de prioriteit van de Franse taal benadrukte.
Zo lag het voor Snellaert, van wie de carrière via het Nederlandse leger liep, moeilijk om Belgicist te worden. Hetzelfde geldt voor de protégé van het Hollandse regime: Jan Frans Willems. Hij had er zijn hele carrière aan te danken.

Hij en het groepje rondom hem (Serrure, Verspreeuwen, Mertens, Snellaert, e a ) zagen de gezagswisseling in 1830 met lede ogen aan. Evenzeer trouwens als Blommaert, Doolaeghe, Dautzenberg, Van Duysse, Vervier, Ledeganck en Rens, terwijl ook een Blieck de scheiding tussen Noord en Zuid betreurde.

Weinigen van deze groep waren echter bereid tot echt verzet. Slechts een paar –die economisch het meest onafhankelijk waren zoals Vervier en Blommaert – engageerden zich daadwerkelijk in de burgerlijke partij van de Gentse orangisten. Van Duysse, nam de wijk naar het Noorden, publiceerde er een paar anti-Belgische verzen, kwam toen terug en legde zich bij de nieuwe orde neer.

Zo verging het ook Jan Frans Willems. Hij werd omwille van zijn invloed bij de orangistische Antwerpse intelligentsia (hij was er belastingontvanger), overgeplaatst naar Eeklo in een gelijke functie, maar met verlies aan status en inkomen. Ook hij zal in 1834 openlijk de Belgische realiteit aanvaarden wanneer hij plaatsneemt als jurylid in een nationale literaire wedstrijd met als titel: “De triomf van de nationale onafhankelijkheid”. Willems beloning: de post van ontvanger in de rijke industriestad Gent en de uitgave van enkele van zijn werken met regeringssteun.

De slotsom is: al bleven de meesten de verdwijning van het Oranjehuis binnenskamers betreuren, naar buiten toe legden ze zich bij de nieuwe politieke situatie neer. De lofzangen die Doolaeghe, Van Duysse en Dautzenberg later op het Belgische vorstenhuis dichtten, zijn alleszins illustratief.

Meer dan een gevoel van dankbaarheid voor de inspanningen van Willem I voor het propageren van de taal waarin zij schreven, blijkt het orangisme van “de ouderen” dus niet in te houden. Dergelijk taalopportunisme zien we ook bij de Antwerpse jongeren. Bekend is dat verscheidene Vlaamse schrijvers hun eerste literaire stappen tevergeefs in het Frans zetten. Van Conscience en De Laet kennen we de beweegredenen van hun omslag. Zij gaven te kennen “dat het alleen in het Vlaemsch was dat zij mochten hopen lezers en inschrijvers of koopers voor hun werken te vinden”. De zakelijke inslag van hun flamingantisme kan dus niet zonder meer terzijde worden geschoven.

Bron: Els De Witte: De 9de-eeuwse Vlaamse literator en de maatschappelijk-politieke aspecten van zijn tijd. In: Ada Deprez: Walter Gobbers; Karel Wauters (red.): Hoofdstukken uit de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw. Deel 3. KANTL Gent 2003.
Els De Witte; De constructie van België 1918-1847, Uitgeverij Lannoo 2006

Schrijvers