home | Inloggen
Aantal schrijvers: 594 | Aantal boeken:

19.538

 

 

Nieuw-realistische poëzie

NIEUW REALISTISCHE POËZIE (1970-1975)
A. Wat voorafging: geleidelijke accentverschuiving in de richting van meer toegankelijke en op de concrete werkelijkheid gerichte poëzie.

 Jongerentijdschriften Yang (1963- ), Ruimten (1961-1973), Kreatief (1966- ) en Revolver (1968-2009) pikken deze trend op.

 1970: Hoofdredacteur Lionel Deflo publiceerde in zijn tijdschrift Kreatief, een dossier onder de titel Nieuw Realistische Poëzie (jrg. 4, nr 3, 1970). Patricia Lasoen, Roland Jooris, Daniël van Ryssel, Jan Vanriet (dichters rond het tijdschrift Yang), Gerd Segers (Revolver) Luk Wenseleers, Herman de Coninck en Ludo Abicht (Ruimten) en Stefaan van den Bremt (Kreatief) worden weerhouden als dichters van deze nieuwe literaire beweging.
 Het dossier had een doelbewuste programmatische inhoud tegen de experimentele poëtica van de postvijftigers met hun overvloed aan metaforen en verwaterd hermetisme.
 Toch vormen deze dichters geen homogene groep, is er wel een vage verwantschap en samenhorigheid, met belangrijke individuele verschillen:
o Invloed van de Liverpoolse dichters de zgn. Mersey Sound’ bij Luc Wenseleers, De Coninck en Patricia Lasoen.
o Sociaal engagement met verwijzingen naar Pablo Neruda, Nazim Hikmet, Bertold Brecht bij Wenseleers, Abicht en van den Bremt.
De beweging kreeg algauw een pendant in de plastische kunsten met de schilders van de ‘Nieuwe Visie’ (Roger Raveel, Elias, Raoul de Keyser e.a.) bij Roland Jooris; Pop Art bij Wenseleers.
B. Consolidatie van het nieuw realisme

1970: Hoofdredacteur Lionel Deflo publiceerde in zijn tijdschrift Kreatief, een dossier onder de titel Nieuw Realistische Poëzie (jrg. 4, nr 3, 1970).

Oktober 1970: Onder invloed van het Kreatief-dossier gaat ‘Revolver’ resoluut een andere koers varen.
Tegelijk wordt de ‘open groep Revolver’ voorgesteld, waarin zowat alle door Deflo gekozen dichters zijn opgenomen, samen met sympathiserende schilders (De Keyser, Elias, Raveel en Willaert) en critici (Deflo, Patteeuw en Van Itterbeek).
1971: Redactiewijziging bij Yang: exit Eddy van Vliet; Enter: Jooris, Lasoen, Verlinde en Verstraete
Redactiewijziging bij Kreatief: Enter: Jooris, Lasoen en van Itterbeek.
1971: Televiesieuitzending ‘Vergeet niet te lezen’ van 8 februari volledig gewijd aan de opkomst van het nieuw realisme.

1972: Publicatie van een literair historische verkenning over het Nieuwe Realisme door Luc Wenseleers “De poëzie is niet van gisteren.”

1974: Jan Vanriet publiceert een documentair boek over de Vlaamse nieuw-realistische poëzie ‘Omtrent de werkelijkheid’, uitgebracht als een speciaal nummer van Kreatief (jrg. 8, nr , 1974). Het is een soort ‘fotojoernaal’ dat – hoewel de stroming al over haar hoogtepunt heen was – toch nog een laatste canoniserend effect heeft gehad.

C. 1975 en de nadagen van het nieuwe realisme

Even terzijde: in 1974 start de uitgeverij Orion de reeks ‘De gulden veder’ op, een reeks uitgaven van verzamelde gedichten van dichters die debuteerden tussen 1930 en 1945.

1975: Overlijden van Hugues C. Pernath
 Eerste gouverneur van de maniëristische Pink Poets en experimenteel van het eerste uur.
 Zijn posthume ‘Nagelaten gedichten’ winnen de 3-jaarlijkse Staatsprijs van de poëzie
 De experimentele periode 1950-1960 is nu voorgoed afgesloten
 Pernath wordt verheven tot mythisch model van een jongere maniëristisch experimentele generatie

1975: Wilfried Adams en Michel Bartosik publiceren in het tijdschrift impuls hun ‘Proeve tot een impuls-manifest’ (jrg. 6, nr. 1, 1975), dat een toetssteen wordt voor een nieuwe experimentele generatie.

1975: Jotie T’hooft publiceert ‘Schreeuwlandschap’

1976: het tijdschrift ‘Dimensie’ zal deze prille romantisch georiënteerde beweging trachten te kanaliseren.

1976: de redactie is geruisloos uitgebreid met Luuk Gruwez en Daniël Billiet. Beiden zullen geleidelijk aan koplopers worden van een soort nieuwe romantiek.

1977: Speciaal Yang nummer ziet de bui al hangen: ‘Daar komen de tachtigers al aan. Een keuze uit de recentste Zuidnederlandse poëzie”.
Bevat een bloemlezing uit het werk van: Daniel Billiet, Phil Caillot, Anne Crivits, Frans Deschoemaeker, Luuk Gruwez, Jean-Marie Maes, Wim Nimmegeers, Jotie T’hooft, Myriam van Hee, Renée van Hekken, Roe Richelieu van Londersele en Eriek Verpaele.

Wat met de nieuw realisten ?

 Ludo Abicht, Luc Wenseleers en Johnnie Verstraete stoppen met poëzie schrijven.
 Stefan van den Bremt gaat volop de politiek activistische toer op ‘Lente in vorst (1976), Andere gedichten (1980)
 Lasoen schrijft nog verschillende dichtbundels, maar verwijderd zich van het nieuw realistische canon
 De Coninck in ‘Zolang er sneeuw valt’ (1975) en ‘Met de klank van hobo’ (1980) behoudt zijn lenig taalgebruik en laat de emotie volop zijn poëzie binnendringen.
 Roland Jooris evolueert naar meditatieve poëzie met ‘Het museum van de zomer ((1974) en vorral ‘Bladstil’ (1977). Ook zijn plastische modellen zoekt hij nu bij de minimal art en land art (Richard Long, Hamish Fulton, Morandi en Hiroshige)
 Daniel van Ryssel is de enige die die nog vrij lang de alledaagse werkelijkheid blijft oproepen in zijn poëzie.

D. Het Nieuw realisme kreeg ook heel wat tegenwind in het dichterslandschap.
Uit post-experimentele hoek noteren we
1. Leopold M. van den Brande die in zijn gestencilde tijdschrift: MORGEN (1967-1971) volgende bezwaren maakt:
 Nieuw realistische dichters komen niet verder dan de onthutsende aanvaarding van de werkelijkheid’
 Ware actieve poëzie wordt omschreven als ‘interwezenlijke dialoog’ die moet bijdragen tot ‘een diepwezenlijke aanschouwing van het problematische ik’.
2. Speliers in Restant, jrg. 2, nr.4 : ’De leegte van het wintergedicht’, wijst op het naieve gebruik van concepten als ‘werkelijkheid’ en ‘communicatie’
3. Willem M. Roggeman publiceert zijn bedenkingen in het essay ‘Neo-realisten of neo-naieven ?’ in: Zenit 74, jrg. 5, nr 2, 1972
4. Hugo Neefs geeft zijn schampere mening in Labris, jrg. 9, nr 4, 1972.
Uit traditionele hoek hebben critici een ambivalente houding:

De toegankelijkheid van de nieuw realistische poëzie wordt als positief ervaren, maar tevens wordt de vraag gesteld of de exclusieve concentratie op de werkelijkheid, de bewuste afwezigheid van poëtische stilering, het wezen van de poëzie zelf niet ontkend.

Alstein in zijn ‘Witte Bladen’ (jrg. 1, nr , 1970) worstelt met dezelfde vragen. Doordat in zijn visie de poëzie de uitdrukking moet zijn van een sterke persoonlijkheid, een geprivilegieerd middel tot absolute authenticiteit en transcendentie, komt het nieuw realisme hem voor als een ‘Vlucht voor het dichterschap’ , een ‘parasiet’, ‘gemakzucht’ en ‘middelmatigheid’

Bron: Hugo Brems en Dirk De Geest, Opener dan dicht is toe. Poëzie in Vlaanderen 1965-1990 (Leuven 1991, Acco),

Schrijvers